6.6.3 Werken met referentiescans
Er zijn twee manieren waarop u met Referentiescan kunt werken:
Optie 1:
1. Druk op Referentie: Uit in het menu Opties om een andere
scan te selecteren die in hetzelfde scherm als de huidige scan
wordt weergegeven. Selecteer het gewenste scannummer en
druk vervolgens op Selecteren Referentie.
Opmerking: Nadat u een referentiescan hebt geselecteerd, verandert
de toets Referentie: Uit in het menu Opties in Referentie: Aan.
Opmerking: Alleen scans met hetzelfde golflengtebereik en dezelfde
stap kunnen tegelijk worden weergegeven. Dit proces kan worden
herhaald totdat alle overeenkomstige scans worden weergegeven.
2. De grijs curve is de referentiecurve. De absorptie- of
transmissiewaarde en de bijbehorende golflengte worden grijs
gemarkeerd.
Opmerking: In de linkerhoek van het display worden een zwart en
een grijs kader getoond. Het grijs kader heeft betrekking op de
referentiescan en het zwarte kader heeft betrekking op de huidige
golflengtescan.
3. In
hoofdstuk 6.6.2 op pagina 101
de golflengtescan voltooit.
•
De curven van de nieuw uitgezette golflengtescans worden
als zwarte curven weergegeven.
•
De absorptie- of transmissiewaarde en de bijbehorende
golflengte worden zwart gemarkeerd.
•
Bovendien laat het display het verschil tussen de curve van
de golflengtescan en de referentiecurve langs de golflengte
zien.
4. Druk op het zwarte of grijs kadertje in de linkerbovenhoek van
het scherm om te schakelen tussen de werkelijke
golflengtescan en de referentiescan.
Uitgebreide bewerkingen
leest u hoe u de meting met
103