3. Selecteer S-O data.
4. Druk op [DISP] om de invoermodus voor afstanden te
wijzigen in <S-O H>.
• Weergave telkens wanneer op [DISP] wordt gedrukt:
S-O Coord (coördinaten), S-O HD horizontale afstand),
S-O SD (hellingsafstand), S-O VD (hoogteverschil),
S-O Ht. (REM-meting).
15.1 Uitzetmetingen coördinaten, 15.3 REM-
uitzetmetingen
• Door op [LOAD] te drukken, kunt u geregistreerde
coördinaten oproepen en opnieuw gebruiken. Afstand
en hoek worden berekend met behulp van de
coördinaatwaarde.
13.1 Stationsgegevens voor het instrument en de
azimuthoek invoeren PROCEDURE Geregistreerde
coördinaatgegevens lezen
5. Stel de volgende items in.
(1) Sdist/Hdist/Vdist: afstand van het instrumentstation naar
de uit te zetten plaats.
(2) H ang: binnenhoek tussen de referentierichting en het uit
te zetten punt.
• Door op [COORD] te drukken op de tweede pagina, kunt u
de uit te zetten coördinaten van het uit te zetten punt
invoeren.
6. Druk op [OK] om de opgegeven waarden vast te leggen.
• wordt weergegeven wanneer het instrument niet waterpas
staat.
Zet het instrument goed waterpas.
"7.2 Waterpas zetten"
7. Draai het bovenste deel van het instrument tot "dHA" 0° is
en plaats het doel op de vizierlijn.
8. Druk op [MEAS] om te beginnen met meten. Het doel en de
afstand tot het uit te zetten punt wordt weergegeven (S-
OΔHD).
9. Beweeg het prisma om het uit te zetten punt te vinden.
S-O HD
H d i s t :
H a n g :
LOAD
S-O HD
H
H
LOAD
S-O HD
H
H
S-O HD
HR
S-O HD
dHA
HD
ZA
HA-R
REC
63
15. UITZETMETINGEN
0 . 0 0 0
m
OK
DISP
40. 0000
OK
DISP
REC
OK
MEAS
DISP