Banden controleren en voertuig onderhoud
Rijd niet op beschadigde, versleten, of verkeerd opgepompte banden. Controleer
de banden regelmatig om de rijveiligheid te garanderen:
•
Controleer de banden regelmatig op beschadigingen (lekken, insnijdingen,
scheuren en bobbels) en verwijder voorwerpen die zich in het loopvlakprofiel
van de band bevinden.
•
Bij een lekke band vermindert de bandenspanning, dus het is belangrijk om de
bandenspanning vaak te controleren. Repareer of vervang lekke of
beschadigde banden zo snel mogelijk. Als u tijdens het rijden plots trillingen of
hobbels voelt of vermoedt dat de banden beschadigd zijn, vertraag dan
onmiddellijk maar vermijd daarbij hard remmen of bruuske stuurmanoeuvres.
Stop nadat u hebt nagekeken of dat veilig kan, en neem dan onmiddellijk
contact op met het NIO Service Center voor assistentie.
•
Als het ventieldopje van een wiel verloren raakt, moet u dit zo spoedig
mogelijk vervangen.
•
Houd de banden uit de buurt van olie, vet of brandstof.
•
Bewaar wielen altijd op een koele, droge en donkere plek. Afzonderlijke
banden die niet op een wiel zijn gemonteerd, moeten rechtop worden
bewaard.
•
Berg zomerbanden niet op en parkeer auto's met zomerbanden niet bij
omgevingstemperaturen lager dan –15 °C.
Controleer het profiel van het loopvlak regelmatig op slijtage, met name voor en
na lange ritten. Als de profieldiepte is afgesleten tot 1.6 mm of minder, verschijnt
een slijtage-indicator. De grip van de band is dan sterk verminderd en de band
moet onmiddellijk worden vervangen om risico op een ongeval te voorkomen.
Onderhoud van de auto
379