05 Sloten en alarm
Alarm (optie)
Alarmsysteem
Wanneer het alarm is ingeschakeld, worden
alle beveiligde onderdelen continu gecontro-
leerd.
Het alarm gaat af, als:
• een portier, de motorkap of de achterklep
wordt geopend
• het contactslot wordt omgedraaid met een
verkeerde sleutel of wordt gemanipuleerd
• er beweging in de passagiersruimte wordt
waargenomen (als er een bewegingsmelder
aanwezig is)
• de auto wordt opgetakeld of weggesleept
(op auto's met een niveausensor)
05
• de accukabel wordt ontkoppeld
• iemand de sirene probeert los te koppelen.
112
Alarmlampje op dashboard
Een lampje op het dashboard geeft de status
van het alarmsysteem aan:
• het lampje is uit – het alarm is uitgescha-
keld.
• het lampje knippert snel vanaf het moment
van uitschakelen van het alarm tot aan het
moment van aanzetten van het contact –
het alarm is afgegaan.
• Het lampje licht om de twee seconden
eenmaal op nadat de richtingaanwijzers
van de auto een lang lichtsignaal hebben
afgegeven: het alarm is ingeschakeld.
Als er een storing in het alarmsysteem is
opgetreden, verschijnt er een melding op het
informatiedisplay. Neem in dat geval contact
op met een erkende Volvo-werkplaats.
N.B.
Voer nooit zelf reparaties aan of wijzigingen
in het alarmsysteem uit. Dergelijke ingrepen
kunnen van invloed zijn op de verzekerings-
voorwaarden.
Alarmfunctie inschakelen
– Druk op de vergrendelingsknop van de
afstandsbediening. De richtingaanwijzers
van de auto geven een lang lichtsignaal af
ter bevestiging dat het alarm is ingescha-
keld en dat de portieren zijn vergrendeld.
BELANGRIJK
De richtingaanwijzers van de auto geven
een lang lichtsignaal af en het lampje op het
dashboard licht om de twee seconden een-
maal op ter bevestiging dat het alarm volle-
dig is ingeschakeld.
Alarmfunctie uitschakelen
– Druk op de ontgrendelingsknop van de
afstandsbediening. De richtingaanwijzers
van de auto geven twee korte lichtsignalen
af ter bevestiging dat het alarm is uitgescha-
keld en dat de portieren zijn ontgrendeld.