Inhoudsopgave
Advertenties
Onderdelen van het display
84
2. Signaalkwaliteit indicator
Als de pulsindicator regelmatig begint te bewegen gaan de vier
segmenten van de signaalkwaliteit indicator aangeven hoe goed het
signaal is dat de monitor van de sensor ontvangt. Hoe meer er
branden, hoe beter het signaal. De monitor moet een minuut een
redelijk tot goed signaal ontvangen (met drie of vier oplichtende
segmenten) om de saturatie te kunnen berekenen en weer te geven.
3. Alarmstatus indicator
Als de klok met het kruis oplicht, is de alarmfunctie uitgeschakeld.
Als de klok niet oplicht, is de alarmfunctie ingeschakeld.
4. Kruiscorrelatie van kanalen plus (CCV+) indicator
De foetale polsfrequentie op basis van FSpO
door de monitor. Deze waarde wordt niet weergeven, noch op de
curve, noch op de monitor.
Om te waarschuwen tegen abusievelijke registratie van maternaal
SpO
in plaats van foetaal SpO
2
gericht en niet op de foetus), vergelijkt de monitor de hart-
frequentie die wordt afgeleid uit DECG op het Cardio 1/Combi
kanaal (of van US op het Cardio 2 kanaal als DECG niet wordt
gebruikt) met de polsfrequentie die wordt afgeleid van FSpO
De CCV+ indicator gaat branden en op de curve wordt
afgedrukt als de monitor:
– een polsfrequentie registreert op basis van FSpO
hartfrequentie op basis van DECG of ultrasound en als deze
langer dan een minuut niet overeenkomen.
– langer dan één minuut een foetale saturatie van meer dan
80% registreert.
Controleer de foetus en verplaats de sensor totdat u zeker weet dat
u de foetale zuurstofsaturatie registreert.
5. Saturatiewaarde
Hier wordt het niveau van zuurstofsaturatie in het foetale bloed
getoond. Normale foetale waarden liggen tussen 40% en 70%.
Zie pagina 15, hoofdstuk 2, "Algemene informatie" voor een
voorbeeld van de FSpO
(als de sensor op de uteruswand is
2
curve.
2
Hoofdstuk 9 - Foetale puls-oximetrie
wordt intern bepaald
2
.
2
en een
2
Advertenties
Inhoudsopgave
Probleemoplossen
