VERLICHTING EN SIGNALEN
1
2
3
š
Markeringslichten
Draai de ring 2 tot het symbool bij
het merkteken 3 staat.
Op het instrumentenpaneel gaat een contro-
lelampje branden.
Controleer, voordat u in het donker wegrijdt, de werking van de verlichting en stel
indien nodig de stand van de koplampen af op de belasting van de auto. Zorg
ervoor dat de lichten niet bedekt zijn (vuil, modder, sneeuw, vervoer van voorwer-
pen, enz.).
1.68
(1/3)
1
Functie verlichting overdag
(alleen voorlampen)
Afhankelijk van de auto, schakelen de lich-
ten automatisch in bij het starten van de
motor.
De functie verlichting overdag is standaard
ingeschakeld. Als u deze functie wilt uitscha-
kelen, raadpleegt u het instructieboekje van
het multimediasysteem.
k
Dimlicht
Handbediend
Draai de ring 2 tot het symbool bij het merk-
teken 3 staat. Dit controlelampje op het in-
strumentenpaneel licht op.
Automatische werking
(afhankelijk van de auto)
Draai de ring 2 tot het symbool AUTO bij
het merkteken 3 staat: draaiende motor, de
dimlichten schakelen automatisch in en uit,
naargelang de helderheid buiten, zonder dat
u de schakelaar 1 hoeft te bedienen.
Wanneer u links rijdt met een auto met
de bestuurdersstoel aan de linkerkant
(of andersom), bent u verplicht om voor
de duur van uw verblijf de lichten te laten
afstellen door een merkdealer.