7.3
Limieten, alarmen en
autoreset toepassen
De proceswaarden worden continu door het systeem
bewaakt om de softstarter en aangesloten apparaten te
beschermen. Als één van deze proceswaarden de veiligheids-
limiet overschrijdt, wordt er een foutmelding/waarschuwing
gegeven. De softstarter zet zichzelf in de modus "Trip" en de
oorzaak van de trip wordt op het display weergegeven om
mogelijk gevaarlijke situaties te vermijden. Bij een trip wordt
de softstarter altijd gestopt.
7.3.1 Alarmtypes en acties
"Alarm"
Een foutconditie
"Trip"
Een actie of foutconditie die leidt tot een
onderbreking in de werking.
Trips kunnen worden opgedeeld in harde
en zachte trips, zie Tabel 23
"Waar-
Een actie of foutconditie die niet leidt tot
een onderbreking in de werking. Wordt
schuwing"
alleen gebruikt ter indicatie.
Over het algemeen kan een alarm alleen worden geactiveerd
als de softstarter actief is (dus tijdens de aanloop, bij bedrijf
met maximaal toerental of bij het gebruik van de
kruipsnelheid naar stilstand). Uitzonderingen zijn
temperatuuralarmen, externe alarmen en
communicatiealarmen, die altijd actief zijn.
Voor de meeste alarmen kunnen verschillende alarmacties
worden gekozen. Gemeenschappelijk voor alle alarmacties is
dat de alarmconditie op het display wordt weergegeven, via
seriële communicatie en bij elk relais dat is geprogrammeerd
voor de juiste alarmfunctie. Een alarmconditie wordt
aangegeven via de LEDs zoals beschreven in Hoofdstuk 6.2,
pagina 44. De alarmacties zijn:
Tabel 23
Alarmacties
Geen actie
Geen alarmconditie gecommuniceerd.
Er wordt een waarschuwingsmelding
Waarschuwing
weergegeven. Werking gaat normaal
verder.
Softstarter is geactiveerd. De werking
wordt onderbroken en een herstart is niet
toegestaan:
Harde trip
- als de softstarter niet actief is:
Activering is niet toegestaan
- als de softstarter in werking is:
De motor loopt uit tot stilstand.
Softstarter is geactiveerd. Er wordt een
stop uitgevoerd op dezelfde manier als bij
Zachte trip
de normale werking, dus met dezelfde
stopmethode. Herstart is niet toegestaan.
CG Drives & Automation, 01-5980-03r1
7.3.2 Alarminstellingen
Gebruik om de motor te beschermen de alarminstellingen
en limieten voor de werking in menu [230]
"Motorbeveiliging" met submenu's. Zie deel 8.2.4,
pagina 75.
Voor de beveiliging van proces, netspanning en andere
externe apparaten vindt u monitorfuncties en
alarminstellingen in menugroep [400]. Zie deel 8.3,
pagina 89.
Alarmacties voor communicatiefouten worden ingesteld in
menu [264].
7.3.3 Alarmindicaties
Afhankelijk van de alarmconditie die actief is, worden de
volgende indicaties gegeven:
Waarschuwing
• Het lampje voor Trip (rode driehoek) op het bedienpaneel
knippert met 2 Hz (zie Tabel 17, pagina 44).
• De huidige waarschuwingsmelding (wordt gewist als de
waarschuwing wordt verwijderd)wordt weergegeven in
menu [722] "Waarsch". Zie een lijst met mogelijke
waarschuwingsmeldingen in Tabel 36, pagina 130.
• Waarschuwingsrelais of -uitgang is actief (indien gekozen
in menu [551], [552] of [553]).
Harde trip
• De softstarter is geactiveerd en de motor loopt uit tot
stilstand.
• De LED voor Trip (rode driehoek) is aan.
• De statusindicatie "TRP" wordt weergegeven (gebied D
van de display).
• De bijbehorende tripmelding wordt weergegeven in
menu [810].
• Triprelais of -uitgang is actief (wanneer gekozen functie
in menu [551], [552] of [553]).
Zachte trip
• De softstarter is geactiveerd en de motor stopt volgens de
ingestelde stopmethode voor normale werking.
De softstarter maakt een gecontroleerde stop. Tijdens het
stoppen:
• De bijbehorende tripmelding wordt weergegeven in
menu [810], inclusief een extra zachtetrip-indicator "S"
in gebied E van het display.
• De LED voor Trip (rode driehoek) knippert met 2 hz.
• Waarschuwingsrelais of -uitgang is actief (indien
gekozen).
Na stilstand:
• De LED voor Trip (rode driehoek) is aan.
• De statusindicatie "TRP" wordt weergegeven (gebied D
van de display).
• Triprelais of -uitgang is actief (wanneer gekozen functie
in menu [551], [552] of [553]).
Belangrijkste kenmerken
55