NL
BESCHRIJVING BASISWERKING
WARMTEPOMP
De warmtepomp (WP) kan in twee modi werken, afhankelijk van de instelling van de
S7.1 parameter:
- S7.1 = 1 - WP schakelt altijd in als verwarming nodig is en staat altijd aan.
Als de buitentemperatuur daalt tot onder de limiet van de buitentemperatuur, die in-
gesteld is met parameter S7.4, gaat de warmtepomp uit.
- S7.1 = 2 - WP wordt in overeenstemming met de buitentemperatuur geregeld en
handhaaft de berekende temperatuur in de warm water buffertank. De hoogste toe-
gestane WP-bedrijfstemperatuur wordt begrensd door de instelling van parameter
S7.2. Als de buitentemperatuur daalt tot onder de limiet van de buitentemperatuur, die
ingesteld is met parameter S7.4, gaat de warmtepomp uit.
De warmtepomp is de belangrijkste, d.w.z. primaire warmtebron in schema's 419, 420,
422, 422b, 422c en 422d. Op dezelfde wijze kan de warmtepomp als de voornaamste
warmtebron worden toegevoegd in hydraulische schema's 401b, 404b, 404d, 404e,
409, 409b, 410, 410b, 410c, 411, 416, 416b, 416c en 421. De bestaande gecontroleerde
warmtebron, d.w.z. olie of gas of elektrische ketel, wordt een aanvullende of secundaire
warmtebron.
Door de serviceparameter S1.11 = 6 (voor R0) of S1.12 = 7 (voor R9) in te stellen, wordt
de relaisuitgang geprogrammeerd. In de basisconfiguratie is de relaisuitgang bedoeld
voor warmwatercirculatie en warmtepompregeling.
De instellingen van de parameters S7.4, 5 en 6 bepalen de werking van de warmtepomp
en de geregelde of aanvullende warmtebron, d.w.z. de vloeibare vloeistof van de elek-
trische boiler. Met parameter S7.4 kan de minimum buitentemperatuur voor de werking
van de warmtepomp worden ingesteld. Met parameter S7.5 kan de buitentemperatuur
van de bivalente werking van de warmtepomp worden ingesteld. Daarom kan, wanneer
de buitentemperatuur onder de ingestelde waarde komt, de aanvullende of geregelde
warmtebron worden ingeschakeld. Echter, wanneer de buitentemperatuur lager ligt dan
het punt van monovalente werking en hoger dan het punt van bivalente werking, wordt
de facultatieve bivalente werking ingeschakeld. Dit betekent dat de extra warmtebron
met vertraging kan worden ingeschakeld. De vertragingstijd is afhankelijk van het tem-
peratuurtekort en de instellingen van parameter S7.2.
Met de parameter S7.6 kunt u de buitentemperatuur van de monovalente werking
instellen. Daarom kan, wanneer de buitentemperatuur hoger is dan de ingestelde
waarde, de extra warmtebron niet worden ingeschakeld.
POMP VOOR VERHOGING RETOURPIJP TEMPERAT-
UUR (BY-PASS POMP)
Deze optie is beschikbaar voor de klassieke boilers voor vloeibare brandstof en boilers
voor vaste brandstof zonder verbinding met de warmteaccumulator. Uitgang (R0 of
R9) kan worden gebruikt om de bypasspomp te regelen om de retourtemperatuur van
de ketel te verhogen. Een dergelijke bedrijfsmodus wordt ingesteld met de parameter
S1.11 = 4 (R0) of S1.12 = 5 (R9). Monteer sensor T1 of T8 in de retourleiding van de ketel
voor de bypass-aansluiting en stel parameter S1.4 = 9 (voor sensor T1) of S1.5 = 12 (voor
sensor T8) in. Als de temperatuur van de retourleiding daalt tot onder de temperatuur
ingesteld door parameter S5.14, wordt de pomp ingeschakeld.
80
Handleiding onderhoud instellingen