ONDERHOUDSPARAMETERS
Para-
Functie
meter
S5.6 KETELFUNCTIE
MET MINIMALE
TEMPERATUUR
S5.7 UITSCHAKELEN
VAN DE BRANDER
BIJ EEN TEMP.
VERHOGING
VAN DE VASTE
BRANDSTOFKE-
TEL
S5.8 VERTRAGING VAN
DE HERHAALDE
INSCHAKELING
VAN DE KETEL
S5.12 BEVEILI-
GINGSTEMP.
VAN DE VASTE
BRANDSTOFKE-
TEL
S5.13 MAXIMALE TEMP.
VAN DE VASTE
BRANDSTOFKE-
TEL OF BOILER
Handleiding onderhoud instellingen
Omschrijving
Met deze instelling wordt ingesteld,
wanneer de ketel op de minimaal inge-
steld temperatuur dient te verwarmen.
Functioneert alleen bij actief verwar-
men.
Met deze instelling wordt de zelfuit-
schakeling van de brander geactiveerd,
wanneer de vaste brandstofketel wordt
ingezet. De instellingswaarde is gelijk
aan de benodigde verhoogde tem-
peratuur van de vaste brandstofketel,
waardoor de brander wordt uitge-
schakeld. Observatie-interval voor die
keteltemperatuurverhoging is 2 min.
Met deze instelling kunnen we de
vertragingstijd bepalen waarna de
ketel opnieuw kan worden ingescha-
keld. De vertraging start wanneer de
ketel is uitgeschakeld en loopt tot de
vertraging is verstreken; de herhaalde
inschakeling van de ketel wordt uitge-
schakeld.
Met deze instelling wordt de bovens-
te bedrijfstemperatuur van de vaste
brandstofketel bepaald. Wanneer de
ketel deze waarde overschrijdt, zal de
regelaar automatisch de berekende
temperatuur voor het gemengde ver-
warmingscircuit 1 en 2 verhogen.
Met deze instelling wordt de maxi-
maal toegestane temperatuur van de
vaste brandstofketel of boiler bepaald.
Wordt de temperatuur overschre-
den wordt de warmte afgevoerd en
gebruikt voor de verwarming van het
proceswater en het verwarmings-
systeem. Daarbij wordt nog steeds
rekening gehouden met de maximale
temperatuurtoevoer voor het gemeng-
de verwarmingscircuit.
NL
Instelmogeli-
Waarde
jkheden
0- CONTI-
2
NU
1- ALLEEN
OVERDAG
2- NOOIT
0- NEE
4
1 ÷ 5 °C
0 ÷ 30 min 0
70 ÷ 90 °C 77
60 ÷ 160 °C 90
63