ONDERHOUDSPARAMETERS
Para-
Functie
meter
S3.5 MINIMALE
TEMPERATUUR
VOORSTROOM
S3.6 MAXIMALE
TEMPERATUUR
VOORSTROOM
S3.7 DODE ZONE
VAN
REGELING
MENGKLEP
S3.8 P-CONSTANTE
MENGKLEP
S3.9 I-CONSTANTE
MENGKLEP
S3.10 D-CONSTANTE
MENGKLEP
S3.11 MAXIMALE
TEMPERATUUR
VAN DE VLOER
S3.12 MINIMALE
TEMPERATUUR
VOORSTROOM
VOOR
KOELING
Handleiding onderhoud instellingen
Omschrijving
Het instellen van de minimale aanvoertem-
peratuur wanneer de verwarming in bedrijf
is.
Het instellen van de begrenzing van de
maximale aanvoertemperatuur.
Het instellen van de afwijking van de
aanvoertemperatuur, waarbij het
mengventiel nog niet reageert.
Deze instelling bepaalt, hoe intensief de
regelaar de instelling van de menger corri-
geert. Een lage waarde betekent een korte
verschuiving, een hoge waarde betekent
een langere verschuiving van het
mengventiel.
Deze instelling bepaalt, hoe vaak de rege-
laar de instelling van de menger corrigeert.
Een lage waarde betekent een zelden, en
een hoge waarde een frequente correctie
van de positie van de menger.
Het instellen van de effectiviteit van de
aanvoertemperatuurverandering m.b.t. het
functioneren van de mengventielregelaar.
Met de instelling wordt de maximaal
toegestane temperatuur van de vloer bij
vloerverwarming vastgelegd.
De instelling kan alleen worden gebruikt,
wanneer een extra sensor in de vloer wordt
gemonteerd. Bovendien dient de S1.5=2
worden ingesteld.
Het instellen van de minimale aanvoertem-
peratuur voor de koeling.
OPGELET! Een te lage temperatuur kan
condensvorming veroorzaken op radiato-
ren en buizen.
NL
Instelmogeli-
Waarde
jkheden
10 ÷ 90 °C
20
20 ÷ 150 °C 45-
Vloer
85-
Radia-
toren
0,2 ÷ 3,0
0,6
°C
0,5 ÷ 2,0
1
0,4 ÷ 2,5
1
0,0 ÷ 2,5
1
10 ÷ 50 °C
25
10 ÷ 20 °C
15
57