ONDERHOUDSPARAMETERS
Para-
Functie
meter
S2.13 TEMPERATUUR-
VERSCHUIVING
BIJ HET IN-
SCHAKELEN VAN
DE VERWARMING
S2.14 BEPERKING
TEMP.-VERSCHIL
TUSSEN VOOR- EN
RETOURSTROOM
S2.15 CONSTANTE
TEMPERATUUR
VOORSTROOM
S2.16 VERTRAGING
UITSCHAKELING
CIRCULATIEPOMP
(MINUTEN)
Handleiding onderhoud instellingen
Omschrijving
Met deze instelling wordt de
minimaal noodzakelijke aanvoer-
temperatuur gecorrigeerd, om de
mengklepregeling in te schakelen.
Negatieve waardes geven het
inschakelen van de regelaar aan bij
laag berekende aanvoertempera-
turen, en positieve waardes geven
het inschakelen van de regelaar aan
bij hoog berekende aanvoertem-
peraturen.
Het instellen van het maximale ver-
schil tussen aanvoer en retour. Op
deze manier wordt het maximale
vermogen van het circuit begrensd.
De verschilbeperking wordt d.m.v.
de parameter S1.4=3 (voor T1) of
S1.5=6 (voor T8) geactiveerd.
De keuze, of de regelaar met een
constante aanvoertemperatuur di-
ent te functioneren. Het instellings-
bereik van de constante temper-
atuur is 10 ÷ 140 °C.
VOORZICHTIG: door deze functie
wordt de regelaar niet meer aang-
estuurd door de buitentemperatuur.
Met deze functie wordt de
uitschakelvertraging ingesteld van
de circulatiepomp, wanneer er geen
verwarmingsbehoefte is.
NL
Instelmogeli-
Waarde
jkheden
-10 ÷ 10 °C 0
3 ÷ 30 °C
10
0 - NEE
0
1 - JA
0 ÷ 10 min
5
55