bevestigd, terwijl de rijsnelheid
hoger is dan 10 km/u en alle por‐
tieren zijn gesloten, dan knippert
de controlelamp van de veilig‐
heidsgordel tot de veiligheidsgor‐
del is bevestigd en er klinkt 4 keer
een geluidssignaal.
Driepuntsgordel 3 40.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van het contact
brandt de controlelamp enkele secon‐
den. Brandt deze niet, dooft deze niet
na enkele seconden of licht deze tij‐
dens het rijden op, dan is er een sto‐
ring in het airbagsysteem. De hulp
van een werkplaats inroepen. De sys‐
temen treden bij een ongeval moge‐
lijk niet in werking.
Problemen met de auto of geacti‐
veerde gordelspanners of airbags
worden aangeduid door aanhoudend
branden van v.
Instrumenten en bedieningsorganen
9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 38, 3 42.
Airbag-deactivering
d brandt geel.
Wanneer de controlelamp brandt, is
de passagiersairbag voorin geacti‐
veerd.
c brandt geel.
Wanneer de controlelamp brandt, is
de passagiersairbag voorin gedeacti‐
veerd.
Airbag deactiveren 3 45.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het aanslaan
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet geladen. Motorkoeling wordt mo‐
gelijk onderbroken. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het aanslaan
van de motor.
Remsysteem
4 brandt rood (type 1).
R brandt rood (type 2).
Brandt wanneer de handrem is ge‐
lost, als het rem- en koppelingsvloei‐
stofpeil te laag is of als er sprake is
van een storing in het remsysteem.
Remvloeistof 3 185.
77