9.13.9.1 Circulatiepomp
9.13.9.2 Mengklepsignaal
9.13.9.3 Mengklep open
9.13.9.4 Mengklep sluiten
9.13.16 Elektr.bijverw. 1
9.13.17 Elektr.bijverw. 2
9.13.20 Bijverwarming met mengklep
9.13.20.1 Bijverwarming met mengklep
9.13.20.2 Mengklepsignaal
9.13.20.3 Mengklep open
9.13.20.4 Mengklep sluiten
9.13.25 Alarmzoemer
9.13.26 Verzamelalarm
9.16 Circulatiepompen
9.16.1Pomp verwarmingscircuit G1
9.16.1.1 Bedrijf alternatieve
▶ Kies of pomp G1 continu moet werken of in geoptimaliseerd bedrijf.
De instelling geldt voor alle circuits G1. Continu betekent dat G1 al-
tijd in bedrijf is tijdens de verwarmingsperiode. Automatisch bete-
kent dat de pomp 10 min draait, 10 min stilstaat enz. als de
winterstand is geactiveerd en er 40 min geen warmtevraag is ge-
weest. De automatische modus wordt onderbroken als er een warm-
tevraag ontstaat of de wintermodus wordt uitgeschakeld. G1 staat
stil (afgezien van vastloopbeveiliging) als zomermodus is geacti-
veerd.
9.16.2 Warmtedragerpomp G2
9.16.2.1 Bedrijf alternatieve
▶ Kies of warmteoverdrachtspomp G2 continu moet werken of automa-
tisch moet starten wanneer de compressor start. De instelling geldt
voor alle warmtepompen G2. In automatisch bedrijf, start G2 voor
warmtepomp 2 wanneer compressor 2 start.
9.16.2.2 Pomptype
9.16.2.3 Pompsnelheid E21
9.16.2.3.1 Constante pompsnelheid
▶ Stel de gewenste %-waarde in om een constant pomptoerental vast te
houden. Auto betekent dat het pomptoerental door de bediening-
seenheid wordt geregeld.
9.16.2.3.2 Temperatuurverschil warmtedrager bij verwarmen
▶ Stel het gewenste temperatuurverschil in voor de warmtepomp. Dit
wordt bereikt door het pomptoerental te regelen.
9.16.2.3.3 Temperatuurverschil warmtedrager bij warm water
▶ Stel het gewenste temperatuurverschil in voor de warmtepomp. Dit
wordt bereikt door het pomptoerental te regelen.
9.16.2.3.4 Pompsnelheid bij geen vraag
▶ Instellen van het pomptoerental bij geen vraag. Een laag toerental
wordt gebruikt om het systeem in bedrijf te houden wanneer er geen
warmtevraag is.
9.16.2.4 Pompsnelheid E22
▶ Stel de waarden op dezelfde manier in als voor 9.16.2.3Pompsnel-
heid E21
9.16.2.5 Regelaarinstellingen
9.16.2.5.1 P constant
9.16.2.5.2 I constant
9.16.3 Collectorcircuitpomp G3
9.16.3.1 Bedrijf alternatieve
▶ Kies of de brijnaanvoerpomp G3 simultaan met de compressor moet
werken of continu.
Compress 6000 – 6721818785 (2023/09)
10.8
Bijverwarming
De bijverwarming werkt samen met de warmtepomp om de juiste warm-
te in de CV-groepen in stand te houden. De bijverwarming kan worden in-
gesteld voor werking zonder een warmtepomp. Het volgende kan
worden gevonden onder Bijverwarming:
• 10.1 Bijverwarming algemeen
• 10.2 Elektr.bijverw.
• 10.4 Elektrische verwarmer warm water
• 10.5 Programma bijverwarming
10.1 Bijverwarming algemeen
De gemeenschappelijke functies van elektrische bijverwarmingen en bij-
verwarmingen met mengkleppen vindt u onder 10.1 Bijverwarming al-
gemeen.
10.1.1 Startvertraging
▶ Stel de inschakelvertraging in voor de bijverwarming. Wanneer er bij-
verwarming nodig is, wordt een schakelklok met de ingestelde tijd ge-
start. De bijverwarming kan pas starten als die tijd is verstreken.
10.1.3 Alleen bijverwarming
▶ Verander in Ja wanneer alleen de bijverwarming moet werken. Dit
kan nuttig zijn als de warmtepomp warmte moet leveren, bijvoor-
beeld voordat het brijncircuit gereed is.
10.1.5 Blokkeren bijverwarming
▶ Geef aan of de bijverwarming moet worden geblokkeerd. In een der-
gelijk geval helpt de bijverwarming niet. De bijverwarming kan echter
wel werken wanneer een storing is geactiveerd en alleen tijdens het
bijverwarmingsbedrijf, tenzij een andere blokkeerfunctie is inge-
schakeld, bijvoorbeeld type 1 energietoevoer stoppen.
10.1.6 Maximum buitentemperatuur voor bijverwarming
▶ Stel de gewenste verwarmingsgrenstemperatuur in. Wanneer de bui-
tentemperatuur deze waarde overschrijdt, werkt de bijverwarming
niet.
10.2 Elektr.bijverw.
De bedieningseenheid ondersteunt 1 eenheid voor bijverwarming. In dit
menu worden de instellingen voor de aansluitcapaciteit en de regelaar
van de bijverwarming aangepast.
10.2.2 Elektr. bijverwarmer aansluiting
10.2.2.1 Aansluitcapaciteit
▶ Toont het werkelijk door de elektrische bijverwarming gegenereerde
vermogen.
10.2.2.2 Vermogenbegrenzing bijverwarming in compressorstand
▶ Stel het toegestane vermogen in wanneer de compressor in bedrijf is.
10.2.2.3 Vermogenbegrenzing bij alleen bijverwarming
▶ Stel het toegestane vermogen in wanneer de compressor niet in be-
drijf is.
10.2.2.4 Vermogenbegrenzing in warmwaterstand
▶ Stel het toegestane vermogen in van de warmwatervoorziening.
10.2.6 Regelaarinstellingen
10.2.6.1 P constant
10.2.6.2 I constant
10.2.6.3 D constant
10.2.6.4 Minimum PID-signaal
10.2.6.5 Maximum PID-signaal
10.4 Elektrische verwarmer warm water
Instellingen voor elektrische bijverwarmingen in boilers vindt u ook on-
der Bijverwarming.
10.4.1 Bevestigen elektr. verwarmer warm water
Instellingen
37