▶ Installeer de sensor aan de koudste zijde van het gebouw. De sensor
moet worden beschermd tegen directe zonnestraling, ventilatielucht
of andere elementen die de meetwaarde van de temperatuur kunnen
beïnvloeden, bijv. direct onder het plafond.
Warmwatertemperatuursensor T3
▶ 4,5 -10 LWM, de sensor is geïnstalleerd in de boiler.
▶ 6 -17 LW, 13 - 17 LW, de sensor moet bij gebruik van een externe boi-
ler worden geïnstalleerd. Installeer de sensor ongeveer 1/3 boven de
bodem van de boiler. Installeer de sensor boven de retouraansluiting
van de warmtepomp. Zie de installatie-instructies voor de externe
boiler.
5.5
Checklist
Elke installatie is verschillend. De volgende checklist beschrijft in het al-
gemeen het installatieproces.
1. Sluit de afvoerslang aan op de koudemiddelmodule.
2. Sluit de warmtepomp aan op het broncircuit.
3. Sluit de warmtepomp aan op de cv-installatie.
4. Sluit de warmtepomp aan op het warmwatersysteem.
5. Installeer de buitentemperatuursensor.
6. Installeer de optionele accessoires.
7. Sluit de optionele CAN-BUS bedrading aan op de accessoires.
8. Sluit de optionele EMS-BUS bedrading aan op de accessoires.
9. Vul en ontlucht het broncircuit.
10.Vul en ontlucht de cv-installatie.
11.Sluit de warmtepomp aan op de elektrische installatie.
12.Start de warmtepomp via de benodigde instellingen door middel van
de bedieningsunit.
13.Controleer of alle sensoren plausibele waarden weergeven.
14.Inspecteer en reinig het deeltjesfilter in de filterafsluiter.
15.Controleer de werking van de warmtepomp.
5.6
Aansluiting
5.6.1
Aansluiten van de warmtepomp
▶ Verwijder de voorwand.
▶ Verwijder de afdekplaat van de aansluitkast.
▶ Installeer de verbindingskabels naar de aansluitkast via de ka-
beldoorvoer in de bovenplaat van de warmtepomp.
5.6.2
Buisaansluitingen algemeen
OPMERKING
Risico bedrijfsproblemen door leidingvervuiling!
Deeltjes, metaal-/kunststofspanen, hennep- en weefselbandresten en
dergelijke materialen kunnen zich in pompen, afsluiters en warmtewisse-
laars afzetten.
▶ Vermijd vaste deeltjes in het leidingwerk.
▶ Leidingcomponenten en -verbindingen niet direct op de vloer plaat-
sen.
▶ Waarborg dat er geen spanen in de leiding achterblijven.
Compress 6000 – 6721818785 (2023/09)
Buismaterialen
▶ Gebruik om schade aan de broncircuitpomp te voorkomen tussen
warmtepomp en collectoren uitsluitend koper-, kunststof of roest-
vaststalen buizen. In het gebouw uitsluitend metalen buizen van ko-
per of roestvast materiaal gebruiken. Wanneer ethanol als
vorstbescherming wordt gebruikt, vanwege brandbeveiligingstechni-
sche overwegingen koperen buis of roestvaste buis gebruiken
Isolatie
▶ Alle warmte- en koudevoerende leidingen moeten worden voorzien
van een geschikte warmte- respectievelijk dampdichte isolatie con-
form de geldende normen.
▶ Voor een optimale warmwatervoorziening en effectiviteit de leidin-
gen tussen warmtepomp en boiler isoleren.
Dimensionering
▶ De maximaal toegestane buislengte tussen warmtepomp en Boilers is
10 m (enkelvoudig traject).
5.6.3
Isolatie
Alle cv- en bronleidingen moeten worden uitgerust met passende ther-
mische en dampdichte isolatie conform de geldende normen.
5.6.4
Sluit de warmtepomp aan op het brijnsysteem
Het vulsysteem (meegeleverd), het expansievat, het overstortventiel en
de manometer moeten zijn geïnstalleerd in het brijnsysteem (niet mee-
geleverd).
Monteer alle onderdelen in het brijnsysteem conform de systeemoplos-
sing.
▶ Installeer de vulinrichting dicht bij de koelwaterinlaat.
▶ Installeer het membraanexpansievat op de wand dicht bij de warmte-
pomp, verbonden met de brijninlaat van de warmtepomp. Het vatvo-
lume moet minimaal 3 % van het totale volume van het brijnsysteem
zijn.
▶ Installeer het overstortventiel.
▶ Installeer de manometer.
▶ Leg de afvalwaterleiding van het overstortventiel naar een container
in een vorstvrije omgeving.
▶ Sluit de brijnstroom aan.
▶ Sluit de brijnretour aan.
Installatie
11