Opbouw en functie
5.1.8
Bewaking van de werking van de dieselmotor
In dit hoofdstuk worden de verschillende displays en de waarschuwings- en controlelampjes beschreven
die voor de bewaking van de werking van de dieselmotor op het dashboard of in de info- en
bedieningsterminal kunnen verschijnen. De waarschuwings- en controlelampjes geven bepaalde functies
resp. storingen weer.
Controleer de waarschuwings- en controlelampjes dagelijks vóór het begin van de
werkzaamheden.
Als de contactsleutel in stand I wordt gedraaid, moeten alle waarschuwings- en
controlelampjes kort gaan branden.
Laat defecte waarschuwings- en controlelampjes onmiddellijk vervangen.
Let op
Kans op motorschade als brandende waarschuwingslampjes niet in acht worden
genomen!
Bij een storing knippert of brandt het betreffende waarschuwingslampje. Knipperende of
brandende waarschuwingslampjes geven een gevaar aan.
5.1.8.1
Waarschuwingslampje laadcontrole/draaistroomgenerator
Als dit waarschuwingslampje brandt, worden de accu´s niet opgeladen.
Het waarschuwingslampje gaat branden als het contact ingeschakeld wordt. Het moet
weer uitgaan als de dieselmotor opgestart is.
Als het waarschuwingslampje tijdens het rijden brandt, worden de accu's niet meer door
de draaistroomgenerator opgeladen. Een storing moet onmiddellijk worden verholpen:
1.
2.
3.
4.
5.1.8.1.1 Motortoerental
De toerenteller geeft het huidige motortoerental weer.
Zelfrijdende voermengwagen
Stop en zet de dieselmotor uit.
Controleer gestoorde functies en verhelp het defect.
Neem eventueel contact op met een vakgarage.
Zet de dieselmotor uit.
Controleer de kabel en aansluitingen aan de draaistroomgenerator en aan de
accu's.
Controleer de V-snaar aan de draaistroomgenerator.
Laat niet te verhelpen storingen in de vakgarage controleren en repareren.
Schakel onderweg naar de vakgarage alle niet benodigde elektrische elementen uit,
omdat de accu's anders hierdoor worden ontladen.
Vertaling van de originele gebruikershandleiding
69