Inhoudsopgave
Advertenties
Opbouw en functie
5.3.5
4-wielaandrijving in- en uitschakelen (optioneel)
4-wielaandrijving inschakelen
1.
Tuimelschakelaar "4-wielaandrijving" in stand "1"
duwen.
De 4-wielaandrijving is ingeschakeld en op het
dashboard brandt het controlelampje
"4-wielaandrijving" (Afb. 5-98).
4-wielaandrijving uitschakelen
1.
Duw de tuimelschakelaar "4-wielaandrijving" in
stand "0".
De 4-wielaandrijving is uitgeschakeld en op het
dashboard dooft het controlelampje.
5.3.6
Differentieelgrendel
De differentieelgrendel niet bij belasting inschakelen, maar bij stilstand.
Bij transportritten op verharde ondergrond en in bochten de differentieelgrendel niet
inschakelen.
Differentieelgrendel inschakelen
1.
Duw de knop "Differentieelgrendel" in stand "1".
De differentieelgrendel is ingeschakeld en op het
dashboard brandt het controlelampje
"Differentieelgrendel" (Afb. 5-100).
Differentieelgrendel uitschakelen
1.
Duw de knop "Differentieelgrendel" in stand "0".
De differentieelgrendel is uitgeschakeld en op het
dashboard dooft het controlelampje.
Zelfrijdende voermengwagen
De achterasaandrijving kan alleen bij stilstand worden ingeschakeld.
Bij een normale rit over de weg is het beter om de achterasaandrijving niet te
gebruiken, omdat dit lawaai maakt en een verhoogde slijtage van de banden tot
gevolg heeft. Verder is op de openbare weg de vierwielaandrijving niet mogelijk,
omdat de hiervoor vereiste vierwielbesturing niet mag worden ingeschakeld.
De ingeschakelde differentieelgrendel zorgt ervoor dat het aandrijfwiel met de minder
goede greep op de bodem niet slipt. Hierbij wordt de aandrijfeenheid vastgezet en de
compensatie van het toerental voorkomen.
Als de aandrijfwielen op een losse ondergrond ongelijkmatig draaien, schakel dan de
differentieelgrendel in.
De differentieelgrendel kan bij belasting niet worden in- of uitgeschakeld.
Vertaling van de originele gebruikershandleiding
0
1
Afb. 5-97
Afb. 5-98
0
1
Afb. 5-99
Afb. 5-100
123
Advertenties
Inhoudsopgave
