De kanteling corrigeren
z
U kunt de kanteling van het beeld corrigeren met ± 10°. Draai aan het
instelwiel <6> om [ c ] te selecteren en druk vervolgens op < 0 >.
Terwijl u de kanteling controleert aan de hand van het raster, draait
u aan het instelwiel <6> (in stappen van 0,1°) of tikt u op de linker- of
rechterpijl (in stappen van 0,5°) linksboven in het scherm om de kanteling
te corrigeren. Druk na het corrigeren van de kanteling op < 0 >.
De beeldverhouding en richting wijzigen
z
Draai aan het instelwiel <6> om [ e ] te selecteren. Druk op < 0 >
om de beeldverhouding van het bijsnijdkader te wijzigen.
De positie en grootte van het bijsnijdkader kan veranderen, afhankelijk van de
z
hoek ingesteld voor de kantelcorrectie.
Wanneer een bijgesneden opname wordt opgeslagen, kan deze niet opnieuw
z
worden verkleind of bijgesneden.
Gegevens over de AF-puntweergave ( = 314) worden niet toegevoegd aan de
z
bijgesneden beelden.
4
Controleer het beeldgebied dat
moet worden bijgesneden.
Draai aan het instelwiel <6> om [ b ]
z
te selecteren.
Het beeldgebied dat moet worden
z
bijgesneden, wordt weergegeven.
5
Sla het beeld op.
Draai aan het instelwiel <6> om [W]
z
te selecteren.
Selecteer [OK] om het bijgesneden
z
beeld op te slaan.
Controleer de bestemmingsmap en het
z
beeldbestandsnummer en selecteer [OK].
Als u nog een beeld wilt bijsnijden,
z
herhaalt u stap 2 tot en met 5.
Bijsnijden
301