Een beeldstijl aanpassen
Instellingen en effecten
Scherpte
A Sterkte
g
B Details*
C Drempel*
h Contrast
i Verzadiging
j Kleurtoon
*1: Geeft de details aan van de contouren die moeten worden benadrukt. Hoe kleiner
het getal, hoe fijner de contouren die kunnen worden benadrukt.
*2: Geeft op hoeveel de contouren worden benadrukt op basis van het verschil in
contrast tussen het onderwerp en het gebied eromheen. Hoe kleiner het getal, hoe
meer de contouren zullen worden benadrukt wanneer het verschil in contrast laag
is. Ruis is echter meer zichtbaar wanneer het getal kleiner is.
Voor het maken van films kunt u [Details] en [Drempel] voor [Scherpte] niet
z
instellen (worden niet weergegeven).
Door bij stap 3 [Stand.inst.] te selecteren, kunt u de
z
standaardparameterinstellingen van de respectieve beeldstijl herstellen.
Als u opnamen wilt maken met de aangepaste beeldstijl, selecteert u eerst de
z
aangepaste beeldstijl en maakt u vervolgens de opnamen.
158
0: zwak benadrukken van
:de contouren
1
1: fijn
2
1: laag
–4: laag contrast
–4: lage verzadiging
–4: roodachtige huidskleur
7: sterk benadrukken van
:de contouren
5: korrelig
5: hoog
+4: hoog contrast
+4: hoge verzadiging
+4: gelige huidskleur