Beeldkwaliteit
U kunt het aantal pixels en de beeldkwaliteit selecteren.
Aantal beschikbare opnamen zoals aangegeven door [****] op het instelscherm
z
voor de beeldkwaliteit geldt altijd voor een instelling van [3:2], ongeacht de
werkelijke beeldverhouding ( = 125).
Als [–] is ingesteld voor zowel de RAW-opname als de JPEG-opname, wordt
z
73 ingesteld.
Als u zowel RAW als JPEG selecteert, wordt telkens wanneer u een opname
z
maakt, de opname tegelijkertijd als RAW-bestand en als JPEG-bestand op de
kaart vastgelegd, met de geselecteerde opnamekwaliteit. De twee beelden
worden opgeslagen met hetzelfde bestandsnummer (bestandsextensie: .JPG
voor JPEG en .CR3 voor RAW).
b heeft kwaliteitsinstelling 7 (Fijn).
z
Betekenis van beeldkwaliteitspictogrammen: 1 RAW, F Compact RAW,
z
JPEG, 7 Fijn, 8 Normaal, 3 Groot, 4 Gemiddeld, 6 Klein.
122
1
Selecteer [z: Beeldkwalit.]
2
Stel de beeldkwaliteit in.
Draai aan het instelwiel <6> om de
z
RAW-kwaliteit te selecteren, en druk op
de pijltjestoetsen < Y > en < Z > om de
JPEG-kwaliteit te selecteren.
Druk op < 0 > om de instelling vast te
z
leggen.