watertemperatuurmeting via een NMEA 0183
watertemperatuursensor of een transducer met
temperatuursensor
(De watertemperatuurcorrectie
instellen, pagina
103).
Vaarsnelheid kalibreren: Hiermee kalibreert u de
transducer met snelheidsmeting of de snelheidssensor
(Een toestel voor watersnelheid kalibreren,
pagina
104).
Type boot: Schakelt enkele kaartplotterfuncties in op
basis van het boottype.
Overschakelen: Hiermee stelt u de digitale
schakelcircuits in, zoals SeaStar
toestellen.
Polaire tabel: Hiermee worden polaire tabelgegevens
ingeschakeld wanneer het type vaartuig geen
motorboot is.
e-KEY-beheer: Hiermee kunt u de elektronische knoppen
(e-KEY's) beheren.
Type aandrijving: De instelling mag uitsluitend worden
gewijzigd door geautoriseerd personeel van Volvo
Penta.
ACP-modus: Hiermee stelt u de ACP-
beschermingsmodus in.
Toespoor: De instelling mag uitsluitend worden gewijzigd
door geautoriseerd personeel van Volvo Penta.
Snelheidsfactor: Hiermee kunt u de weergegeven
bootsnelheid kalibreren.
PTA-instellingen: Hiermee kunt u nieuwe
maximumlimieten instellen voor de PTA-modi.
Tank: Hiermee kunt u de brandstoftankinstellingen
wijzigen.
Installatie Seven Marine: Hiermee stelt u de Seven
Marine motorinstellingen in.
Hull ID Number: Hiermee kunt u het Hull ID Number
invoeren. De HIN is mogelijk aanwezig boven aan de
stuurboordzijde van de spiegel of aan de buitenzijde.
Contact automatisch uit: Hiermee wordt het
contact automatisch uitgeschakeld wanneer de
motoren gedurende de geselecteerde tijdsduur zijn
uitgeschakeld.
Optimus besturing: Hiermee kunt u de Optimus
besturingsparameters aanpassen.
De kielcorrectie instellen
U kunt een kielcorrectie invoeren om de
waterdieptemeting te compenseren voor de
installatielocatie van de transducer. Hierdoor kunt u,
afhankelijk van uw wensen, de diepte van het water onder
de kiel bekijken of de daadwerkelijke waterdiepte.
Als de transducer op de waterlijn of boven het uiteinde
van de kiel is geïnstalleerd en u de waterdiepte onder
de kiel wilt weten of het laagste punt van uw boot wilt
vaststellen, meet u de afstand tussen de locatie van de
transducer en de kiel van de boot.
Als de transducer onder de waterlijn is geïnstalleerd
en u de daadwerkelijke waterdiepte wilt weten, meet u
Toestelconfiguratie
®
en CZone
™
de afstand van de onderkant van de transducer tot de
waterlijn.
OPMERKING: Deze optie is alleen beschikbaar als u over
geldige dieptegegevens beschikt.
1 De afstand meten:
• Als de transducer op de waterlijn
uiteinde van de kiel is geïnstalleerd, meet u de
afstand tussen de locatie van de transducer en de
kiel van de boot. Voer deze waarde in als een
positief getal.
• Als de transducer is geïnstalleerd op de waterlijn
en u de daadwerkelijke waterdiepte weet, meet u de
afstand tussen de transducer en de waterlijn. Voer
deze waarde in als een negatief getal.
2 Voer een van onderstaande handelingen uit:
• Als de transducer is aangesloten op de kaartplotter
of een sonarmodule, selecteert u Instellingen >
Mijn boot > Diepte en anker > Kielcorrectie.
• Als de transducer is aangesloten op het NMEA 2000
netwerk, selecteert u Instellingen > Communicatie
> NMEA 2000-instelling > Toestellenlijst;
selecteer de transducer en selecteer Bekijk >
Kielcorrectie.
3 Selecteer
als de transducer op de waterlijn is
geïnstalleerd, of selecteer
aan de kiel is geïnstalleerd.
4 Voer de afstand in die in stap 1 is gemeten.
De watertemperatuurcorrectie instellen
De temperatuurcorrectie compenseert de
temperatuurmeting van een temperatuursensor of
transducer met temperatuurmeting.
1 Meet de watertemperatuur aan de hand
van een temperatuursensor of transducer met
temperatuurmeting die is aangesloten op het netwerk.
2 Meet de watertemperatuur met een andere
temperatuursensor of een thermometer die
nauwkeuriger is.
3 Trek de in stap 1 gemeten watertemperatuur af van de
watertemperatuur die u hebt gemeten in stap 2.
Deze waarde is de temperatuurcorrectie. Voer deze
waarde in stap 5 in als positief getal wanneer de
sensor een koudere watertemperatuur aangeeft dan in
werkelijkheid het geval is. Voer deze waarde in stap 5
in als negatief getal wanneer de sensor een warmere
watertemperatuur aangeeft dan in werkelijkheid het
geval is.
of boven het
als de transducer onder
103