Parkeersensorsysteem
De hoek- en middensensoren en sensoren aan de zijkant
voertuig en de zoemer, de interface voor bestuurdersinformatie en het audio-/
informatiescherm informeren u over de geschatte afstand tussen uw voertuig en het obstakel.
■
De sensorlocatie en -bereik
Hoeksensoren voor
a
Hoeksensoren achter
b
Middensensoren voor
c
Sensoren aan de zijkant
*
d
Middensensoren achter
e
* Niet beschikbaar op alle modellen
*
controleren op obstakels rond uw
Wordt vervolgd
uuUw voertuig parkerenuParkeersensorsysteem
1Parkeersensorsysteem
Zelfs wanneer het systeem aan is, dient u voor het parkeren
altijd te controleren of er geen obstakel bij uw voertuig is.
Het is mogelijk dat het systeem niet correct werkt als:
•
De sensoren bedekt zijn met sneeuw, ijs, modder of vuil.
•
Het voertuig in warm of koud weer gereden heeft.
•
Er iets in de buurt is dat ultrasone golven of hoogfrequente
geluiden uitzendt.
•
Rijden bij slecht weer (regen, mist, sneeuw, enz.).
Het systeem kan de volgende obstakels mogelijk niet
detecteren:
•
Dunne of lage objecten.
•
Geluidsabsorberende materialen, zoals sneeuw, katoen
of spons.
•
Objecten direct onder de bumper.
Het systeem kan in de volgende situaties onterecht obstakels
detecteren:
•
Het voertuig bevindt zich op een ongelijk wegdek, zoals
gras, bobbels of een heuvel.
•
Wanneer het voertuig zich in de buurt bevindt van andere
voertuigen met radarsensoren of andere voorwerpen die
ultrasone golven uitzenden.
•
Er is spatwater in de buurt van de sensoren als gevolg van
zware regen, enz.
Bevestig geen accessoires aan of bij de sensoren.
Als u accessoires (zoals een fietsenrek) op of rond
u
de achtersensoren plaatst, kan het systeem worden
geactiveerd als het deze accessoires als een
obstakel detecteert. Schakel in dat geval de
achterste sensor uit.
Alle sensoren achter uitschakelen
2
BLZ. 497
491