uuTijdens het rijdenuDode hoek-informatiesysteem
■
Omstandigheden en beperkingen van het dode hoek-
informatiesysteem
Het controlelampje van het dode hoek-informatiesysteem kan onder de volgende
omstandigheden mogelijk niet gaan branden:
•
Er is een groot snelheidsverschil tussen uw voertuig en het voertuig op de naastgelegen
rijstrook.
•
Een voertuig is geparkeerd in een zijstraat.
•
Een object dat niet wordt gedetecteerd door de radarsensoren nadert of passeert uw
voertuig.
•
Een voertuig in de aangrenzende rijstrook is een motorfiets of ander klein voertuig.
Het dode hoek-informatiesysteem werkt mogelijk niet goed wanneer:
•
U bij een kruising de hoek om gaat.
•
Objecten (vangrails, lantaarnpalen, bomen, enz.) worden gedetecteerd.
•
Een object dat radiogolven niet goed weerkaatst, zoals een motorfiets, zich in de
waarschuwingszone bevindt.
•
U op een bochtige weg rijdt.
•
Een voertuig van een andere rijstrook naar de rijstrook aangrenzend aan uw voertuig gaat.
•
Het systeem signaalinterferentie waarneemt zoals de radarsensoren van een ander voertuig
of sterke radiogolven opvangt van een locatie in de buurt.
•
De achterbumper of het gebied rond de radarsensoren bedekt is met vuil, modder, sneeuw,
ijs, enz.
•
De achterbumper of het gebied rond de radarsensoren beschadigd of vervormd is.
•
U in slecht weer rijdt (zware regen, sneeuw en mist).
•
U een scherpe bocht neemt of rijdt op een hobbelige weg waarbij het voertuig iets kantelt.
•
Aan de achterkant van het voertuig is een voorwerp zoals een fietsenrek bevestigd.
406
*