een kleinere versnelling geen gas
geeft zal de motor het voertuig af-
remmen. Dat kan u helpen vertra-
gen, maar denk eraan dat het rem-
men op de motor niet door VSS
wordt geregeld. Door aan een hoge
snelheid in een te lage versnelling
te schakelen, kan het achterwiel
slippen en kunt u, zeker in bochten,
de controle verliezen, tollen, om-
slaan of overkop gaan.
8) Zwenken
Doel
-
Vertrouwd raken met de bestu-
ring van het voertuig bij snelle
manoeuvres.
-
Probeer verschillende varianten
van remmen en uitwijken.
Aanwijzingen
Hiervoor moet u het terrein aanpas-
sen. Stel de bakens op zoals in het
onderstaande schema. Gebruik
voor deze oefening als bakens
geen vaste of harde, zware voor-
werpen.
-
Nader de dubbele kegels met
ongeveer 8 km/h en behoud de
snelheid gedurende de oefe-
ning.
-
Stuur rond de lijn van de kegels.
-
Rij eruit door de tweede set
dubbele kegels.
-
Herhaal de oefening meermaals
door uit te zwenken in de twee
richtingen.
NODIGE RIJVAARDIGHEID EN PRAKTIJKOEFENINGEN
1. 6 m
2. 3 m
3. 2,5 m
Tips voor extra oefeningen
-
U kunt uw aanloopsnelheid ge-
leidelijk opvoeren (tot niet meer
dan 13 km/h naar 19 km/h) en
een paar varianten uitproberen.
Nader bijvoorbeeld sneller en
vertraag voordat u de oefening
inrijdt, rem tijdens het uitwijkma-
noeuvre, enz.
-
Een helper kan aan de oefening
een verrassingselement toevoe-
gen door te bepalen in welke
richting u moet uitwijken of
wanneer u moet stoppen. Laat
uw helper op een veilige af-
stand staan (bv. voorbij het ein-
de van het oefenterrein). Als u
bij de eerste reeks bakens
komt, kan de helper met hand-
signalen de richting aangeven
waarin u moet zwenken of waar
u moet stoppen.
-
Oefen met in de spiegels te kij-
ken en de dode hoek te contro-
leren voordat u uitwijkt.
83