BASISPROCEDURES
Het voertuig duwen
LET OP Vermijd het voertuig
op een helling naar boven te du-
wen. Als u het voertuig toch een
helling op moet duwen, zorg er
dan zeker voor dat u bij het rem-
pedaal kunt ingeval het voertuig
achteruit dreigt te rollen.
Het voertuig over een korte afstand
voortbewegen zonder de motor in
te schakelen:
1.
Zit op het voertuig en houd
het rempedaal ingeduwd.
2.
Schakel de parkeerrem uit.
3.
Stap langs de rechterkant van
het voertuig af en houd uw
voet op het rempedaal.
4.
Duw het voertuig voort, rem
waar nodig.
LET OP Duw alleen langs de
rechterkant, zodat u aan het
rempedaal raakt. Blijf uit de buurt
van de hete uitlaatpijp.
Als u het voertuig achteruit trekt,
let dan op dat het voorwiel niet
over uw voeten rolt.
5.
Stap terug op en parkeer het
voertuig als boven aangege-
ven.
Achteruit rijden
Raadpleeg het onderdeel VEILIG-
HEIDSAANWIJZINGEN voor veilige
bediening.
In achteruit schakelen
1.
Schakel naar eerste of neu-
traal terwijl de motor draait,
het voertuig stilstaat en de
rem is ingedrukt.
2.
Houd de achteruitrijknop inge-
drukt.
3.
Trek de versnellingsschake-
laar naar u toe om lager te
schakelen naar achteruit.
60
Achteruitrijden
Kijk of de ruimte achter u vrij is en
blijf achteruit kijken terwijl u achter-
uitrijdt. Beperk uw snelheid en rijd
nooit langere afstanden achteruit.
Uit achteruit schakelen
Brengt het voertuig tot stilstand en
druk de versnellingsschakelaar ho-
ger naar neutraal of, door wat lan-
ger te drukken, naar 1
Gebruik tijdens de inrij-
periode
Het voertuig heeft een inrijperiode
van 1.000 km nodig.
Vermijd hard remmen de eerste
300 km.
WAARSCHUWING
Nieuwe remmen en banden
bereiken hun maximale rende-
ment pas nadat ze zijn ingere-
den. De prestaties van de rem-
men, besturing en VSS kunnen
beperkt zijn; wees dus extra
voorzichtig.
Remmen en banden zijn ingere-
den na ongeveer 300 km rijden
met frequent remmen en stu-
ren. Rijden met weinig remmen
en sturen vergt extra tijd om de
remmen en banden in te rijden.
De eerste 1.000 km:
-
Geef geen plankgas.
-
Vermijd het aanhouden van een
constant toerental.
-
Als de koelventilator onophoude-
lijk werkt in stads- of fileverkeer,
ga dan naar de kant en schakel
de motor uit om deze te laten
afkoelen of rijd sneller om de
motor te laten afkoelen door de
wind.
Na de inrijperiode moet uw voer-
tuig worden geïnspecteerd volgens
het ONDERHOUDSSCHEMA .
e
.