Controle voor gebruik
WAARSCHUWING
De inspectie van uw voertuig voor
elke rit is erg belangrijk. Contro-
leer voor u vertrekt altijd of uw
voertuig correct rijdt en alle bedie-
ningselementen, veiligheidsvoor-
zieningen en mechanische onder-
delen goed werken. Als dit niet
gebeurt, loopt u risico op ernstige
of zelfs dodelijke verwondingen.
Alvorens dit voertuig te gebruiken
moet de bestuurder altijd het volgen-
de doen:
Alle modellen
• Verwijder het voertuigslot.
• Zet de parkeerrem aan en ga na of
ze goed werkt.
• Controleer de bandenspanning en
de toestand van de banden.
• Controleer wielen en lagers op slij-
tage en beschadigingen.
• Controleer of alle bedieningsele-
menten aanwezig zijn en goed wer-
ken.
• Ga na of het stuur vlot werkt.
• Geef meermaals gas om te contro-
leren of de gashendel vlot werkt.
Deze moet terugkeren naar de sta-
tionaire stand wanneer u hem los-
laat.
• Druk op de remhendel en het rem-
pedaal om na te gaan of de remmen
goed werken. De hendel en het pe-
daal moeten naar hun oorspronkelij-
ke stand terugkeren na het loslaten.
• Controleer of de schakelhendel
werkt en zet hem terug in de PAR-
KEER-stand.
• Controleer het brandstof-, olie- en
koelvloeistofpeil.
• Controleer de motor/transmissie en
aandrijftrein-componenten op olie-
lekkage.
__________
50
VEILIGHEIDSINFORMATIE
• Reinig de koplampen, richtingaan-
wijzers en remlichten.
• Controleer of de deksels van het
servicecompartiment vooraan en
het bergvak achteraan goed zijn
vergrendeld.
• Controleer of de chauffeursstoel en
de passagiersstoel of de opbergkof-
fer (2-UP modellen) correct zijn aan-
gebracht en bevestigd.
• Respecteer de maximale belading
als u lasten vervoert. Zorg ervoor
dat de lading goed aan de rekken
wordt bevestigd.
• Als u een aanhangwagen of ande-
re uitrusting trekt, houd u dan aan
de capaciteit van de dissel en het
sleepvermogen. Zorg ervoor dat de
aanhangwagen correct aan de trek-
haak wordt bevestigd.
• Kijk en voel of er onderdelen los-
zitten terwijl de motor niet draait.
Controleer de bevestigingen.
• Kijk of er geen personen of hinder-
nissen op het traject zijn.
• Controleer de werking van de con-
tactschakelaar,
motorstopschakelaar, koplampen,
achterlicht en verklikkerlichtjes.
• Controleer de werking van de rich-
tingaanwijzer-schakelaars en waar-
schuwingsknop.
• Start de motor, rijd langzaam een
stukje vooruit en test alle remmen
individueel uit.
Enkel 2-UP modellen
• Controleer de toestand van passa-
giersstoel en rugsteun.
• Controleer de toestand van de
handgrepen.
• Informeer de passagier over de ba-
sisregels voor een veilige rit.
• Zorg ervoor dat de passagier, indien
er een meerijdt, plaatsneemt op de
speciale passagiersstoel.
motorstartknop,
__________