4.1. GEEN AANSLUITING
4.2. BUITEN HET MEETGEBIED
> 4 0 . 0 Ω
< 5 . 0 V
4.3. GEVAARLIJKE SPANNING AANWEZIG
De spanning wordt als gevaarlijk beschouwd vanaf 25, 50 of 65V, afhankelijk van de waarde van U
meerd wordt in de SET-UP.
Voor metingen die spanningloos worden uitgevoerd (continuïteit, isolering en aarde 3P), verbiedt het apparaat, als het een span-
ning detecteert, het starten van de meting door een druk op de knop TEST en wordt een foutmelding met uitleg weergegeven.
Voor metingen die onder spanning worden uitgevoerd, detecteert het apparaat de afwezigheid van spanning, de afwezigheid van
een aardleiding en de frequentie of de spanning die buiten het meetgebied komen. Door een druk op de knop TEST verbiedt het
apparaat het starten van de meting en wordt een foutmelding met uitleg weergegeven.
4.4. ONGELDIGE METING
Als het apparaat een fout detecteert in de configuratie van de meting of in de aansluiting, geeft het dit symbool en
de bijbehorende foutmelding weer.
4.5. APPARAAT TE WARM
Een of meerdere klemmen zijn niet aangesloten.
}
De waarde komt buiten het meetgebied van het apparaat. De minimum- en maximumwaarden
hangen af van de functie.
De inwendige temperatuur van het apparaat is te hoog.
Wacht tot het apparaat is afgekoeld alvorens een nieuwe
meting te kunnen uitvoeren. Dit geval betreft voornamelijk
het testen van differentieelschakelaars.
67
die geprogram-
L