3.11. DIFFERENTIEELTEST
Met het apparaat kunnen drie soorten tests op de differentieelschakelaars worden uitgevoerd:
■ een uitvaltest in de hellingsmodus,
■ een uitvaltest in de impulsmodus,
■ een niet-uitvaltest.
De test in de hellingsmodus dient om de exacte waarde te bepalen van de stroom waarmee de differentieelschakelaar ontkoppelt.
De test in de impulsmodus dient om de ontkoppelingstijd van de differentieelschakelaar te bepalen.
De niet-uitvaltest dient om te controleren of de differentieelschakelaar niet ontkoppelt voor een stroom van 0,5 I
test moeten de lekstroomwaarden te verwaarlozen zijn voor 0,5 I
differentieelschakelaar beveiligde installatie zijn aangesloten, losgemaakt worden.
3.11.1. BESCHRIJVING VAN HET MEETPRINCIPE
Voor ieder van de drie soorten tests begint het apparaat met te controleren of de test van de differentieelschakelaar uitvoerbaar
is zonder de veiligheid van de gebruiker in gevaar te brengen, dat wil zeggen, zonder dat de foutspanning U
afhankelijk van wat bepaald is in de SET-UP voor U
(0,3 I
) om Z
te kunnen meten, alsof het een lusimpedantiemeting betrof.
∆N
S
Hij berekent vervolgens U
tijdens de test geproduceerde spanning zal zijn. Als deze spanning meer dan U
De gebruiker kan dan de meetstroom verminderen (tot 0,2 I
teststroom geen spanning van meer dan U
Om een nauwkeurigere meting van de foutspanning te verkrijgen, is het aan te raden een hulpstaafaardelektrode te plaatsen
zoals voor aardmetingen onder spanning. Het apparaat meet dan R
afhankelijk van het gevraagde type test).
Wanneer dit eerste gedeelte van de meting is uitgevoerd, gaat het apparaat over op het tweede gedeelte, dat afhangt van het
type test.
■ Voor de test in de hellingsmodus genereert het apparaat een sinusvormige stroom waarvan de amplitude geleidelijk toeneemt,
in stappen,
an 0,3 tot 1,06 I
2,2 I
voor de differentieelschakelaars van type B, B+ en EV (uitsluitend voor de C.A 6117). Wanneer de differentieelschakelaar
∆N
het circuit onderbreekt, geeft het apparaat de exacte waarde aan van de ontkoppelingsstroom, alsmede de ontkoppelingstijd.
Deze tijd is slechts een indicatie en kan verschillen van de ontkoppelingstijd in de impulsmodus, dichter bij de werkelijke werking.
■ Voor de test in de impulsmodus genereert het apparaat een sinusvormige stroom op de netfrequentie en met een amplitude
van I
, 2 I
of 5 I
tussen de klemmen L en PE voor de differentieelschakelaars van type AC, A en F en van 2 I
∆N
∆N
∆N
voor de differentieelschakelaars van type B, B+ en EV (uitsluitend voor de C.A 6117), en gedurende maximaal 500ms. En het
meet de tijd die de differentieelschakelaar nodig heeft om het circuit te onderbreken. Deze tijd moet minder dan 500ms zijn.
■ Voor de niet-uitvaltest genereert het apparaat een stroom van 0,5 I
gebruiker geprogrammeerd heeft. Normaliter mag de differentieelschakelaar niet ontkoppelen.
Bij de tests in de hellings- en impulsmodus verzendt het apparaat, als de differentieelschakelaar niet ontkoppelt, een stroomim-
puls tussen de klemmen L en N. Als de differentieelschakelaar ontkoppelt, betekent dit dat hij verkeerd gemonteerd is (N en PE
omgekeerd).
3.11.2. UITVOERING VAN EEN TEST IN DE HELLINGSMODUS
Zet de omschakelaar
op RCD
.
SET UP
OFF
= Z
x I
(of U
= Z
x 2 I
∆N
F
S
F
S
creëert.
L
tussen de klemmen L en PE voor de differentieelschakelaars van type AC, A en F en van 0,2 tot
∆N
Sluit het driepolige snoer aan op het apparaat en vervolgens op een contactdoos die deel
uitmaakt van het door de te testen differentieelschakelaar beveiligde circuit.
Tijdens het aansluiten detecteert het apparaat de positie van de fase (L) en de
nulleider (N) ten opzichte van de aardleiding (PE) en geeft het deze weer. Indien
nodig, voert het vervolgens een automatische omschakeling uit van de klemmen
L en N om te kunnen testen zonder de aansluiting van de klemmen te wijzigen.
en daarvoor moeten alle ladingen die op de door de geteste
∆N
overschrijdt. Het apparaat begint dus met het genereren van een lage stroom
L)
of U
= Z
x 5 I
afhankelijk van het gevraagde type test), wat de maximaal
∆N
∆N
F
S
), zodat de bij de in de installatie aanwezige lekstromen opgetelde
∆N
en berekent U
A
gedurende een of twee seconden, afhankelijk van wat de
∆N
45
bedraagt, voert het apparaat de test niet uit.
L
= R
x I
(of U
= R
x 2 I
∆N
F
A
F
A
. Voor een geldige
∆N
, 50V (of 25V of 65V
F
of U
= Z
x 5 I
∆N
∆N
F
S
of 4 I
∆N
∆N