18 Uitgangen
Pulsbreedte
100
ms
Nu wordt de max. flow in beeld gebracht waarmee de pulsuitgang kan werken. Deze waarde wordt berekend op basis van
de ingevoerde pulswaarde en de pulsbreedte.
Als de flow deze waarde overschrijdt, werkt de pulsuitgang niet correct. In dit geval moet de pulswaarde en de pulsbreedte
aan de flowomstandigheden worden aangepast. Druk op ENTER.
18.6
Activeren van een binaire uitgang als alarmuitgang
Opmerking!
Het menupunt Alarmuitgang wordt alleen dan weergegeven in de programmavertakking Uit-
gangsopties, als er een alarmuitgang moet worden geïnstalleerd.
Uitgangsopties ↕
voor kanaal
A:
Alarmuitgang
nee
>JA<
Er kunnen maximaal 3 onafhankelijk van elkaar alarmuitgangen R1, R2, R3 per kanaal worden geconfigureerd. De alarm-
uitgangen kunnen gebruikt worden voor out-put van informatie over de lopende meting of voor het in-/uitschakelen van
pompen, motor enz.
18.6.1
Alarmeigenschappen
Voor een alarmuitgang kan de schakelvoorwaarde, het resetgedrag en de schakelfunctie vastgelegd worden.
R1=FUNC<typ mode
Functie:
MAX
Met toets
en
wordt in de bovenste regel een keuzelijst gekozen. Met toets
4
6
gel een lijstnotering gekozen.
Druk op ENTER om de instellingen op te slaan.
Tab. 18.4: Alarmeigenschappen
alarmeigenschap
func
(schakelvoorwaarde)
typ
(resetgedrag)
UMFLUXUS_F7V4-6-3NL, 2023-01-01
Toets de pulsbreedte in.
Het bereik van mogelijke pulsbreedten hangt af van de specificatie van het apparaat (bijv.
teller, PLC) dat op de uitgang aangesloten moet worden.
Kies in de programmavertakking Uitgangsopties het kanaal, waarvoor een alarmuit-
gang moet worden geactiveerd. Druk op ENTER totdat het menupunt Alarmuitgang
wordt weergegeven.
Deze weergave verschijnt niet, als de transmitter alleen een meetkanaal heeft.
Kies ja om de alarmuitgang te activeren. Druk op ENTER.
Er verschijnen drie keuzelijsten in beeld:
• func: schakelvoorwaarde
• typ: resetgedrag
• mode: schakelfunctie
instelling
MAX
MIN
+→- -→+
GRTHD.
FOUT
UIT
NIET-HOUDEN
HOUDEN
beschrijving
Het alarm schakelt als de meetwaarde de bovenste grenswaar-
de overschrijdt.
Het alarm schakelt als de meetwaarde de onderste grenswaar-
de onderschrijdt.
Het alarm schakelt als de stroomrichting verandert (verande-
ring van voorteken van de meetwaarde).
Het alarm schakelt als het totaliseren geactiveerd is en de tota-
lisator de grenswaarde bereikt.
Het alarm schakelt als een meting niet mogelijk is.
Het alarm is uitgeschakeld.
Als niet meer aan de schakelvoorwaarde wordt voldaan, scha-
kelt het alarm na ca. 1 s terug naar de rusttoestand.
Het alarm blijft geactiveerd, ook als niet meer aan de schakel-
voorwaarde wordt voldaan.
FLUXUS F70x
en
wordt in de onderste re-
8
2
157