FLUXUS ADM 8x27
11.6.1
Fijninstelling van de sensorafstand
Sensor afstand
A:
54
mm !
S=
A:<>=54
mm!
S=■ ■ ■ ■ ■ ■
Q=■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
time=
94.0 μs
Q=■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■ ■
Controleer bij grotere afwijkingen, of de parameters correct zijn ingetoetst of herhaal de meting ergens anders op de buis.
Sensor afstand?
53.9
mm
Herhaal de stappen voor alle kanalen, waarop gemeten wordt. Vervolgens wordt de meting automatisch gestart.
11.6.2
Consistentiecontrole
Als in de programmavertakking Parameter een breed naderingsbereik voor de geluidssnelheid is ingetoetst of als de
exacte parameters van het medium niet bekend zijn, raden wij een consistentiecontrole aan.
De sensorafstand kan tijdens de meting door middel van scrollen met de toets
L=(50.0) 54.0 mm
54.5
m3/h
De optimale sensorafstand wordt berekend op basis van de gemeten geluidssnelheid. Hij is dus een betere benadering
dan de eerste voorgestelde waarde, die berekend is op basis van het geluidssnelheidsbereik dat in de programmavertak-
king Parameter is ingetoetst.
Als het verschil tussen de optimale en de ingetoetste sensorafstand kleiner is dan in Tab. 11.1 is aangegeven, dan is de
meting consistent en zijn de meetwaarden geldig. De meting kan worden voortgezet.
Als het verschil groter is, stelt u de sensorafstand in op de aangegeven optimale waarde. Controleer vervolgens de sig-
naalkwaliteit en het balkendiagram van de signaalamplitude (zie paragraaf 11.6.1). Druk op ENTER.
Tab. 11.1: Richtwaarden voor de signaaloptimalisatie
sensorfrequentie
(3e teken van het technische type)
G
H
K
M
P
Q
S
76
Als de aangegeven sensorafstand is ingesteld, drukt u op ENTER.
De meetprocedure voor het positioneren van de sensoren wordt gestart.
Een balkendiagram S= geeft de amplitude van het ontvangen signaal aan.
Als de LED van het meetkanaal groen brandt, is het signaal voldoende voor een meting.
Als de LED van het meetkanaal rood brandt, is het signaal niet voldoende voor een me-
ting.
• Verschuif een sensoren lichtjes binen het bereik van de aanbevolen sensorafstand, tot-
dat de LED van het meetkanaal groen brandt.
Met toets
in de bovenste regel en met toets
geven:
• ■ <>■ =: Sensorafstand
• time: looptijd van het meetsignaal in μs
• S=: Signaalamplitude
• Q=: signaalkwaliteit, balkdiagram moet maximale lengte bereiken
Als het signaal niet voldoende is voor een meting, wordt Q= UNDEF weergegeven.
Na exacte positionering van de sensoren wordt de aanbevolen sensorafstand opnieuw
aangegeven.
Toets de actuele - exacte - sensorafstand in. Druk op ENTER.
In de bovenste regel wordt tussen haakjes de optimale sensorafstand aangegeven (in dit
geval: 50.0 mm), daarachter de ingetoetste sensorafstand (in dit geval: 54.0 mm). De laat-
ste waarde van de twee moet de daadwerkelijk ingestelde sensorafstand zijn. Druk op EN-
TER om de sensorafstand te optimaliseren.
verschil tussen de optimalen en de intoetste sensorafstand [mm]
shear wave sensoren
20
-
15
10
8
6
3
11 Fundamenteel meetproces
in de onderste regel worden weerge-
in beeld gebracht worden.
Lamb wave sensoren
-50...+100
-35...+60
-25...+40
-10...+20
-6...+10
-3...+5
-
UMFLUXUS_F8V4-3-3NL, 2018-10-10