4.3
Opstellen van de reductor
De reductor of de motorreductor mag alleen in de aangegeven bouwvorm opgesteld of
gemonteerd worden. Let op de specificaties op het typeplaatje. SPIROPLAN
toren zijn met uitzondering van de W37 bouwvormonafhankelijk.
De fundatie moet de volgende eigenschappen hebben:
•
•
•
De maximaal toelaatbare vlakheidsafwijking voor de voet- en flensbevestiging (richt-
waarden m.b.t. DIN ISO 1101) is:
•
•
•
•
Daarbij mogen de voeten van de reductorbehuizing en aanbouwflenzen niet ten
opzichte van elkaar worden verspannen. Let bovendien op de toelaatbare radiale en
axiale krachten! Neem het hoofdstuk "Configuratie" in de catalogus "Reductoren" of
"Motorreductoren" in acht om de toelaatbare radiale en axiale krachten te berekenen.
Bevestig de motorreductoren met bouten van de kwaliteit 8.8.
Bevestig de volgende motorreductoren met bouten van de kwaliteit 10.9:
•
•
•
•
AANWIJZING
Let er bij het opstellen van de reductor op dat de oliepeil- en olieaftapschroeven alsook
de onluchtingsschroeven vrij toegankelijk zijn!
Controleer bij deze gelegenheid ook de voorgeschreven, bij de bouwvorm behorende
olievulling (zie hoofdstuk "Vulhoeveelheden smeermiddel" (Æ pag. 108) of de specifi-
catie op het typeplaatje). In de fabriek worden de reductoren met de vereiste olie-
hoeveelheid gevuld. Geringe afwijkingen bij de oliepeilschroef zijn mede afhankelijk van
de bouwvorm mogelijk en binnen de fabriacagetoleranties toelaatbaar.
Technische handleiding – reductoren typeseries R..7, F..7, K..7, S..7, SPIROPLAN
vlak;
trillingsdempend;
torsiestijf.
reductorgrootte  67: max. 0,4 mm;
reductorgrootte 77... 107: max. 0,5 mm;
reductorgrootte 137... 147: max. 0,7 mm;
reductorgrootte 157... 187: max. 0,8 mm.
RF37, R37F met flens-á 120 mm;
RF47, R47F met flens-á 140 mm;
RF57, R57F met flens-á 160 mm;
en RZ37, RZ47, RZ57, RZ67, RZ77, RZ87.
Mechanische installatie
Opstellen van de reductor
®
W
4
®
-reduc-
19