Configuratie en inbedrijfstelling
I
5
Configuratievoorbeelden in RSLogix 500 voor SLC 500
0 0
48
Status 0 wordt gemaakt in circuit 4. In deze status wordt een 6 (ENABLE) geschreven
naar het geheugengebied O:3.3, dat het procesdatawoord 1 vertegenwoordigt. Er wordt
een 5000 naar het geheugengebied O:3.4 (procesuitgangsdatawoord 2) geschreven.
Deze vertegenwoordigt 1000 rpm. Dit betekent dat de motor met een toerental van 1000
loopt.
Status 1 wordt gemaakt in circuit 5. In deze status wordt een 0 (RAPID STOP)
geschreven naar het geheugengebied O:3.3, dat het procesuitgangsdatawoord 1 verte-
genwoordigt. Er wordt een 0 naar het geheugengebied O:3.4 (procesuitgangsdata-
woord 2) geschreven. Deze vertegenwoordigt de waarde 0 rpm. Dit betekent dat de
motor wordt stilgezet via een noodstop. De statuswaarden 2 en 3 worden op dezelfde
wijze verwerkt als status 0 en 1 en worden daarom niet verder uitgelegd.
In de volgende afbeelding wordt de actuele waarde van het apparaat met adres 8, die
in geheugengebied I:3.6 is opgeslagen (procesingangsdatawoord 2) vermenigvuldigd
met een constante factor (in dit geval 1) en naar het uitvoergeheugengebied O:3.7
(procesuitgangsdatawoord 2 van apparaat met adres 0) geschreven.
Verder wordt de waarde 6 (ENABLE) naar het procesuitgangsdatawoord 1 van het appa-
raat met het adres 0 (O:3.6) geschreven. Dit betekent dat het apparaat met het adres 0
het actuele toerental met het vrijgavesignaal van het apparaat met het adres 8 volgt.
Handboek – Veldbusinterface DFD11B DeviceNet
01914ANL