Configuratie en inbedrijfstelling
I
5
Configuratievoorbeelden in RSLogix 5000
0 0
5.5.2
Twee MOVITRAC
34
®
B's via gateway DFD11B/UOH11B
1. Stel de desbetreffende DIP-switches van de DFD11B in om
•
de baudrate aan te passen aan het DeviceNet-netwerk;
•
het adres (MAC-ID) op een anders niet gebruikte waarde te zetten;
•
het aantal procesdata (conform dit voorbeeld) op 6 vast te leggen.
2. Voeg de DFD11B-gateway conform hoofdstuk 5.2 en 5.2.2 in de DeviceNet-configu-
ratie in.
3. Voer de functie Auto-setup van de DFD11B-gateway conform hoofdstuk 5.3 uit om
de datamapping voor de aandrijvingen te configureren.
4. Stel de communicatieparameters van de MOVITRAC
5. Nu kan de integratie in het RSLogix-project plaatsvinden.
Leg hiervoor een controller-tag met een door de gebruiker gedefinieerd datatype aan
om een eenvoudige interface voor de procesdata van de regelaar te maken
(Æ volgende afbeelding).
De procesingangs- en -uitgangsdata van de controller-tag kunnen, passend bij de
definitie van de procesdata (PD) in de MOVITRAC
beschreven.
®
B conform hoofdstuk 5.4 in.
®
B (Æ hoofdstuk 5.4), worden
Handboek – Veldbusinterface DFD11B DeviceNet
11752AXX
11758AXX