I - 1
Basisprincipes voor positiebepaling
Basisprincipes voor positiebepaling
Referentiepunt bepalen
De werkstuktekening geeft voor de bewerking een bepaald
vormelement van het werkstuk (meestal een werkstukhoek)
als "absoluut referentiepunt" en eventueel één of meerdere
vormelementen als gerelateerde referentiepunten op. Door
de functie van "referentiepunt bepalen" wordt aan deze
referentiepunten de oorsprong van het absolute resp. het
gerelateerde coördinatensysteem toegekend; het werkstuk
wordt -ingesteld t.o.v. de machineassen- in een bepaalde
positie gerelateerd aan het gereedschap gebracht en de
asweergaven worden of op nul of op de overeenkomstige
positiewaarde gezet (b.v. om de gereedschapsradius te
verrekenen).
Voorbeeld: tekening met meerdere gerelateerde referentiepunten
(volgens DIN 406, deel 11; afbeelding 171)
1225
750
320
0
Voorbeeld: coördinaten van boring
X = 10 mm
Y =
Z =
Het nulpunt van het rechthoekige coördinatensysteem
ligt op de X - as 10 mm en op de Y - as 5 mm in
negatieve richting van boring
Referentiepunten worden bijzonder eenvoudig bepaald met een
HEIDENHAIN kantentaster KT tezamen met de tastfuncties van
de POSITIP.
8
150
0
-150
:
5 mm
0 mm (boordiepte: Z = – 5 mm)
Gebruikershandleiding
250
216,5
125
0
-125
-216,5
-250
verwijderd.
Z
Y
Afb. 3: De oorsprong van het rechthoekige
coördinatensysteem en het
werkstuknulpunt vallen samen
Z
Y
1
5
1 0
Afb. 4: De boring op positie
coördinatensysteem vast
X
X
legt het
POSITIP 855