Voorbeeld
In afbeelding
50
ziet u hoe u de digitale ingangen
kunt gebruiken om zeven vooraf ingestelde setpoints
in te stellen. Digitale ingang 2 is open en digitale
ingangen 3 en 4 zijn gesloten. Als u dit vergelijkt met
de bovenstaande tabel, ziet u dat Voorgedefinieerd
setpoint 6 is geactiveerd.
Digitale ingang 4
Digitale ingang 3
Digitale ingang 2
Actueel setpoint
Afb. 50 Principeschets voor de werking van
voorgedefinieerde setpoints
Als alle digitale ingangen open zijn, wordt de pomp
uitgeschakeld of werkt deze met het normale set-
point. Stel de gewenste actie in met Grundfos GO
Remote of met het geavanceerde bedieningspaneel.
Fabrieksinstelling
Zie paragraaf
24.
Fabrieksinstellingen.
13.17 Limiet overschreden functie
Pompuitvoering
MTHE, CME
CRE, CRIE, CRNE,
SPKE, MTRE
Met deze functie kan een gemeten parameter of een
van de interne waarden zoals toerental, motorbelas-
ting of motorstroom worden gecontroleerd. Als een
ingestelde limiet wordt bereikt, kan een geselec-
teerde actie plaatsvinden. U kunt twee functies voor
limietoverschrijding instellen. Dit betekent dat u twee
parameters of twee limieten van dezelfde parameter
gelijktijdig kunt controleren.
De functie vereist instelling van het volgende:
"Gemeten"
Hier stelt u de te controleren gemeten parameter in.
"Grenswaarde"
Hier stelt u de grenswaarde in die de functie acti-
veert.
"Hystereseband"
Hier stelt u de hystereseband in.
1126
Setpoint 7
Setpoint 6
7
6
5
Setpoint 5
4
Setpoint 4
Setpoint 3
3
2
Setpoint 2
1
Setpoint 1
0
Normaal
setpoint
Stop
Limiet overschreden
functie
●
●
"Grenswaarde overschreden bij"
Hier kunt u instellen of u de functie wilt activeren als
de geselecteerde parameter de ingestelde grens-
waarde overschrijdt of tot onder de ingestelde grens-
waarde daalt.
•
Boven limiet.
De functie wordt geactiveerd als de gemeten
parameter de ingestelde grenswaarde over-
schrijdt.
•
Onder limiet.
De functie wordt geactiveerd als de gemeten
parameter tot onder de ingestelde grenswaarde
daalt.
"Actie"
Als de waarde een grenswaarde overschrijdt, kunt u
een actie definiëren. U kunt de volgende acties
selecteren:
•
Geen actie.
De pomp handhaaft de huidige status. Gebruik
deze instelling als u alleen een relaisuitgang wilt
als de grenswaarde wordt bereikt. Zie paragraaf
13.11 "Signaalrelais" 1 en 2
•
Waarschuwing/alarm.
Er wordt een waarschuwing afgegeven.
•
Stop.
De pomp schakelt uit.
•
Min..
De pomp verlaagt het toerental tot de minimale
waarde.
•
Max..
De pomp verhoogt het toerental tot de maximale
waarde.
•
"Door gebruiker gedefinieerd toerental"
De pompen werken met een door de gebruiker
ingesteld toerental.
•
Alarm + Stop
Er wordt een alarm afgegeven en de pomp wordt
uitgeschakeld.
•
Alarm + Min.
Er wordt een alarm afgegeven en de pomp ver-
laagt het toerental tot het minimum.
•
Alarm + Max.
Er wordt een alarm afgegeven en de pomp ver-
hoogt het toerental tot het maximum.
•
Alarm + Door gebruiker gedefinieerd toerental
Er wordt een alarm afgegeven en de pomp werkt
met het door de gebruiker ingestelde toerental.
Detectievertraging
U kunt een detectievertraging instellen die waarborgt
dat de gecontroleerde parameter boven of onder een
ingestelde grenswaarde blijft gedurende een inge-
stelde tijd voordat de functie wordt geactiveerd.
Resetvertraging
De resetvertraging is het tijdstip waarna de gemeten
parameter afwijkt van de ingestelde grenswaarde,
met inbegrip van de ingestelde hystereseband en
totdat de functie wordt gereset.
(Relaisuitgangen).