Conditiefilters
Met een conditiefilter kunt u uitgangen en gebruikersgroepen beheren. Een filter
kan maximaal vier voorwaarden en één uitgang hebben.
De vier voorwaardes kunnen afzonderlijk worden geconfigureerd om de
conditiefilter te activeren, deze kunnen in een OF functie of in een EN functie
geschakeld worden. De voorwaarde van een conditiefilter kan zijn: een gebied,
een ingang, een gebeurtenis of een andere uitgang van een conditiefilter. Deze
"formule" activeert de filter wanneer aan de voorwaarde wordt voldaan.
Afbeelding 25: Hoe werken conditiefilters
Voorwaarde 1
Voorwaarde 2
Voorwaarde 3
Voorwaarde 4
Voorbeelden van het gebruik van conditiefilters
Vereiste actie: wanneer gebied 1 is uitgeschakeld, wordt na het invoeren van de
juiste PIN-code of het activeren van de sleutelschakelaar de deur geopend.
1. Selecteer een geschikte conditiefilter met behulp van het menu "6.1.n Filter
selecteren" op pagina 269.
2. Wijzig de naam van de filter in "Deur open" in het menu "6.1.n.1 Filternaam"
op pagina 269.
3. Programmeer in het menu "6.1.n.2 Formule" de conditiefilter als volgt:
#
Actie of functie
GI.1.7
1>
OF
2
Ingang.10.1
3
EN
4
Gebied.1.3
5
4. In het menu "6.2 Uitgangen" op pagina 271 stelt u de volgende waarden in:
- Selecteer filter "Deur open" voor uitgang 10. Uitgang 10 kan dan worden
gebruikt om de deur te openen.
ATSx500A(-IP) Advisor Advanced Installatie- en Programmeerhandleiding
Functie 1
Functie 2
Beschrijving
Juiste PIN-code, ingevoerd op GI 1.
Geactiveerde ingang 10, aangesloten als sleutelschakelaar en
ingesteld in het menu "4 Ingangen en gebieden".
Gebied 1 uitgeschakeld.
Hoofdstuk 3: Systeemfuncties
Functie 3
Conditiefilteruitgang 1
85