Hoofdstuk 2: Installatie
•
Indien de bovenste en/of onderste kabelinvoeren worden gebruikt, dient u ten
allen tijde geschikte installatiebuis en lasdozen te gebruiken. Gebruik alleen
materialen welke aan de juiste eisen voldoen (HB of beter).
•
Gebruik voor de aansluiting op de netspanning de netaansluitklem in
combinatie met een vaste bedrading of een flexibel netsnoer dat op een
geaard stopcontact is aangesloten. Gebruik altijd kabel-bandjes om de
bedrading vast te zetten.Hiervoor zijn speciale bevestigingspunten
aangebracht o.a. bij de netspanningconnector.
- Plaats bij het installeren van permanente, vaste bedrading een gemakkelijk
toegankelijke, speciale meerpolige stroomonderbreker in het stroom-
verdelingsnetwerk.
- Soepele aders, welke aangesloten worden op de netspanningconnector,
mogen niet vertind worden.
•
Vermijd draadlussen in de centrale en leid kabels zodanig dat ze niet op of
onder de printplaat liggen. Het gebruik van kabel-bandjes dient de voorkeur
en verbetert de netheid en de aansluitingen worden hierdoor meer
overzichtelijk in de behuizing.
•
De batterij die bij deze eenheid wordt gebruikt, moet gemaakt zijn van
materialen uit een goede brandwerendheidsklasse (HB of beter).
•
Ieder spanningscircuit, direct verbonden via relaiscontacten in de centrale of
via externe relais contacten die via de centrale worden aangestuurd, dienen
van een zogenaamd SELV (Safety Extra-low Voltage) spanningscircuit
voorzien te zijn.
- Hulprelais die de netspanning schakelen mogen niet in het panel
gemonteerd zijn.
- Pas altijd een diode toe (bijv.4001) over de spoel van een hulprelais i.v.m.
de tegen EMK (alleen bij gelijkspanning).
- Pas altijd deugdelijke relais toe met voldoende isolatie tussen contacten en
spoel.
- De kabellengte voor de verbinding van de LC open collector uitgangen mag
niet langer zijn dan 30 m. Gebruik voor grotere afstanden uitbreidingen van
de relaisuitgangen (bijvoorbeeld de ATS624 Vier-relaismodule).
•
De minimumafstand tussen ingebouwde apparatuur bedraagt 50 mm (tussen
de ventilatieopeningen van de apparatuur).
•
Gebruik deze eenheden uitsluitend in een schone omgeving en niet in
vochtige lucht. Omgeving specificaties worden weergegeven in "Specificaties"
op pagina 37.
•
Het aanbevolen aanhaalmoment voor de paneelaansluitingen is 0,3 tot
0,4 N·m. Dit aanhaalmoment is niet afhankelijk van de AWG (dikte) van de
gebruikte draden. Een waarde van 0,4 N·m is tevens het maximum
toelaatbare aanhaalmoment voor deze connector.
20
ATSx500A(-IP) Advisor Advanced Installatie- en Programmeerhandleiding