9.2.2 Station boven punt instellen
Op veel bouwplaatsen zijn punten met coördinaten uit de kartering aanwezig of posities van bouwelementen,
bouwlijnen, fundamenten enz... die met coördinaten zijn vastgelegd.
Het apparaat wordt opgesteld boven een gemarkeerd punt op de grond waarvan de coördinatenpositie bekend is en
de te meten punten resp. elementen goed zichtbaar zijn. Hier moet met name rekening worden gehouden met een
nl
betrouwbare en stevige opstelling van het statief.
De positie van het apparaat bevindt zich op een coördinaatpunt P0 en het apparaat wordt voor de oriëntatie op een
ander coördinaatpunt P1 gericht. Het apparaat berekent de positie binnen het coördinatensysteem.
Voor een betere identificatie van het oriëntatiepunt kan de afstand worden gemeten en met de aan de hand van de
coördinaten berekende afstand worden vergeleken. Hierdoor ontstaat meer zekerheid over de correcte identificatie
van het oriëntatiepunt.
AANWIJZING
Als het coördinaatpunt P0 eveneens een hoogte bevat, wordt deze eerst als stationshoogte gebruikt. Voordat het
station definitief wordt ingesteld, kan de stationshoogte op elk moment opnieuw worden vastgesteld of gewijzigd.
1. Stationeringstype selecteren
34
Terugkeren naar vorige dialoog
@
Bij gebruik van hoogten kan een nieuwe hoogte
;
worden ingesteld (ook nog na het afsluiten van
de stationering)
Dialoog bevestigen
=
Gebruik van hoogten in- en uitschakelen
%
Selecteren van puntsysteem coördinaten
&
Selecteren van het type stationering: Statione-
(
ring via punt