10.
Onderhoud en instandhouding
De opmerkingen in hoofdstuk 3, "Veiligheidstips", en in hoofdstuk 9, "Storingen, oorzaken en verhelpen",
dienen in acht te worden genomen!
10.1
Algemene onderhoudsgegevens
Alle onderhouds- en reparatiewerkzaamheden dienen zorgvuldig en uitsluitend door gekwalificeerd
personeel te worden uitgevoerd (zie ook "Gekwalificeerd personeel" op pagina 3 van dit handboek).
GEVAAR
Levensgevaar door ingeschakelde installatie
Voor het uitvoeren van onderhouds- en/of reparatiewerkzaamheden moet de olietoevoerinstallatie altijd
worden stilgezet.
Het aandrijfaggregaat moet tegen onopzettelijk inschakelen worden beveiligd. Op het inschakelpunt
moet een waarschuwingsbord worden aangebracht, waaruit blijkt, dat werkzaamheden aan de
olietoevoerinstallatie plaatsvinden.
Opmerking
De in punt 10.5 beschreven werkzaamheden kunnen bij geblokkeerde, drukloze en beveiligde
component ook tijdens het bedrijf worden uitgevoerd.
10.2
Olieviscositeit en oliesoort
De olieviscositeit en de oliesoort vindt u in de aanwijzing en op het typeplaatje van de transmissie.
De olietoevoerinstallaties zijn geconstrueerd voor olieviscositeiten tot 5000 mm
starttemperatuur (zie typeplaatje
Opmerking
Intervallen voor en de beschrijving van het verversen van olie vindt u in de aanwijzing bij de transmissie.
10.3
Pomp vervangen
Opmerking
Aanwijzing bij de pomp in acht nemen.
•
Olietoevoerinstallatie buiten bedrijf stellen.
•
Pomp drukloos maken.
─ Hiertoe de ontluchtingsschroef op de pomp of aan de pompflens voorzichtig losdraaien en
eruitschroeven.
•
Olie uit de pomp en leidingen aftappen.
•
Pomp demonteren.
•
Nieuwe of gerepareerde pomp inbouwen.
•
Ontluchtingsschroef weer in de pomp of pompflens schroeven.
•
Pomp ontluchten.
─ Hiertoe de ontluchtingsschroef op de pomp of aan de pompflens losdraaien en wachten tot het
bedrijfsmedium eruitkomt.
•
Zodra het bedrijfsmedium eruitkomt de ontluchtingsschroef weer zo erinschroeven, dat deze afdicht.
⑨
).
BA 9711 nl 11/2014
37 / 42
2
/s bij minimale