8.3.2
Filter (20)
De controle van de filter geschiedt visueel via een verschildrukindicator en elektrisch via een
verschildrukregelaar of optioneel alleen visueel via een verschildrukindicator.
8.3.3
Verschildrukindicator (21)
De controle van de filter geschiedt visueel via een verschildrukindicator.
8.3.4
Temperatuurregelklep (32)
In de bypass van de olie-luchtkoeler is een temperatuurregelklep aangebracht.
8.3.5
Manometer (45)
De oliedruk wordt visueel op een manometer aangegeven.
8.3.6
Drukregelaar (50,55)
De controle van de druk van de olietoevoerinstallatie geschiedt met een drukregelaar.
8.3.7
Thermometer (60)
De olietemperatuur wordt visueel op een thermometer aangegeven.
8.3.8
Weerstandsthermometer (65)
De temperatuur van de installatie wordt bewaakt via een weerstandsthermometer of optioneel via een
weerstandsthermometer met transmitter (zie lijst met apparaten). De transmitter geeft een
uitgangssignaal dat proportioneel tot de olietemperatuur is.
8.3.9
Temperatuursensor (70)
De temperatuurbewaking van de installatie geschiedt via een temperatuursensor.
8.3.10 Temperatuursensor (75)
De ventilatormotor van de lucht-oliekoeler wordt met een temperatuurregelaar geschakeld.
8.3.11 Volumestroom-meetapparaat (80)
De controle van de doorgestroomde hoeveelheid olie geschiedt met een volumestroom-meetapparaat.
8.4
Blokkeringsvoorschriften
Opmerking
Bij vrijgifte en startvoorwaarden voor pompen moet erop worden gelet, dat de temperatuurwaarden
gelden voor de in de lijst met apparaten en de technische gegevens aangegeven oliesoort en
viscositeitsklasse.
Worden andere oliën toegepast, dan mag de viscositeit van de gebruikte olie bij die temperatuurwaarde
niet hoger sein.
8.4.1
Ventilatormotor
VENTILATORMOTOR AAN, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Olietemperatuur
Olietemperatuur
VENTILATORMOTOR UIT, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Olietemperatuur
Olietemperatuur
> Temperatuurwaarde (65.2)
> Schakelpunt (75.2)
< Temperatuurwaarde (65.1)
< Schakelpunt (75.1)
BA 9711 nl 11/2014
31 / 42