Apparaatgegevens instellen
Dit verklaart de procedure voor het instellen van in het apparaat geïnstalleerde opties, en het exclusief
bruikbaar maken van functies voor het apparaat.
Selecteer eerst het configuratieprofiel dat past bij het printermodel op het tabblad [Apparaatinstellingen]. De
instellingen voor het gebruiken van de apparaatfuncties worden weergegeven op het tabblad
[Apparaatinstellingen]. Stel dan de apparaatfunctie- en optie-informatie in. Als u de functie Apparaatinformatie
ophalen kunt gebruiken, kunnen de functie- en optie-informatie van het apparaat automatisch worden
ingesteld.
Reageer overeenkomstig de hieronder getoonde situatie.
●
Als u installeerde met het installatieprogramma met netwerkverbinding:
Normaal wordt bij installatie apparaatinformatie opgehaald en worden het configuratieprofiel en de
apparaatfunctie- en optie-informatie automatisch ingesteld. Overeenkomstig de volgende procedure
controleert u of het configuratieprofiel dat overeenstemt met het printermodel is toegepast en dat
[Apparaatgegevens] is ingesteld op [Auto].
●
Als u installeerde met het installatieprogramma met USB-verbinding:
Tijdens de installatie wordt het configuratieprofiel dat overeenstemt met het printermodel automatisch
ingesteld. De functie apparaatinformatie ophalen wordt misschien niet ondersteund als het apparaat is
verbonden via USB, afhankelijk van het apparaat, stuurprogramma, of de omgeving. Aan de hand van de
volgende procedure moet u controleren of het configuratieprofiel dat overeenstemt met het printermodel
wordt toegepast, en moet u de apparaatfunctie- en optie-informatie handmatig instellen.
●
Als de apparaatinformatie niet werd opgehaald tijdens de installatie, of als u de apparaatfuncties en
-opties niet kunt gebruiken:
Stel overeenkomstig de volgende procedure het configuratieprofiel en de apparaatfunctie- en optie-
informatie automatisch of handmatig in.
●
Als u een optie aan het apparaat hebt toegevoegd:
Controleer overeenkomstig de volgende procedure of het configuratieprofiel dat overeenstemt met het
printermodel wordt toegepast en stel de toegevoegde optie automatisch of handmatig in.
●
Als u het printermodel dat u gebruikt wijzigt:
Stel na het wijzigen van de poort het configuratieprofiel en de apparaatfunctie- en optie-informatie
automatisch of handmatig in, overeenkomstig de volgende procedure.
Voorwaarden
●
Instellingen op het apparaat
- Als het apparaat is verbonden via een WSD-poort, is [Gebruik WSD bladeren] reeds ingesteld.
- Als het apparaat is verbonden door een bepaalde standaard TCP/IP-poort in te stellen, is [Gegevens
afdrukbeheer ophalen bij host] reeds ingesteld.
Raadpleeg de handleiding van het apparaat voor meer informatie.
●
Wanneer u de computer opstart, moet u zich aanmelden als lid van de groep Administrators.
●
Als u verandert van printermodel, wijzig dan de instellingen voor de afdrukpoort.
Procedures
1
Geef het scherm Printereigenschappen weer.
Bij het weergeven vanaf [
Het stuurprogramma en het apparaat koppelen
Instellingen] in het Startmenu
74