U (V)
60
50
40
30
20
10
(7)
(8)
(a)
(b)
(c)
De afgebeelde karakteristieken (4), (5) en (6) gelden bij gebruik van een staafe-
lektrode waarvan de karakteristiek bij een bepaalde lichtbooglengte overeenkomt
met de werklijn (1).
Al naar gelang de ingestelde lasstroom (I) wordt het snijpunt (werkpunt) van de
karakteristieken (4), (5) en (6) langs de werklijn (1) verschoven. Het werkpunt
geeft uitsluitsel over de actuele lasspanning en de actuele lasstroom.
Bij een vast ingestelde lasstroom (I
tieken (4), (5) en (6) bevinden, al naargelang de lasspanning op dat moment. De
lasspanning U is afhankelijk van de vlambooglengte.
Als de vlambooglengte verandert, bijv. overeenkomstig de werklijn (2), is het
werkpunt het snijpunt van de overeenkomstige karakteristiek (4), (5) of (6) met
de werklijn (2).
Geldt voor de karakteristieken (5) en (6): Afhankelijk van de lasspanning (licht-
booglengte) wordt de lasstroom (I) eveneens groter of kleiner, bij een gelijkblij-
vende instelwaarde voor I
AntiStick
aan / uit
Fabrieksinstelling: aan
Bij een korter wordende lichtboog kan de lasspanning zover dalen dat de staafe-
lektrode ertoe neigt vast te kleven. Bovendien kan de staafelektrode uitgloeien.
Uitgloeien wordt verhinderd als de functie Anti-stick is geactiveerd. Als de
staafelektrode begint vast te kleven, schakelt de stroombron de lasstroom met-
een uit. Nadat de staafelektrode van het werkstuk is gescheiden, kan het lassen
zonder problemen worden voortgezet.
124
(8)
(a)
(6)
(a)
(b)
(5)
(4)
1
0
0
200
3
0
0
I
- 50 %
I
+ Dynamik
H
H
Voorbeeld voor ingestelde dynamiek bij gekozen karakteristiek (5) of (6)
Mogelijke stroomwijziging bij gekozen kenmerk (5) of (6) - afhankelijk van
de lasspanning (vlambooglengte)
Werkpunt bij hoge vlambooglengte
Werkpunt bij ingestelde lasstroom I
Werkpunt bij lage vlambooglengte
.
H
(1)
Werklijn voor staafelektrode
(2)
Werklijn voor staafelektrode bij
verhoogde vlambooglengte
(2)
(3)
Werklijn voor staafelektrode bij
verminderde vlambooglengte
(1)
(4)
Karakteristiek bij geselecteerde
(c)
(3)
parameter 'I-constant' (con-
stante lasstroom)
(c)
(5)
Karakteristiek bij gekozen para-
(7)
meter '0,1 - 20' (dalende karak-
teristiek met in te stellen hel-
I (A)
4
0
0
ling)
(6)
Karakteristiek bij gekozen para-
meter 'P-constant' (constant
lasvermogen)
H
) kan het werkpunt zich langs de karakteris-
H