• Pagina 2 van het menuscherm heeft een "RecType"
instelling maar deze instelling kan niet worden gebruikt bij
het opnemen van uw spel naar een systeemspoor.
7.
Speel iets op het keyboard.
• De opname start automatisch wanneer u een van de
volgende bewerkingen uitvoert.
– Spelen op het keyboard
– Druk op de L-12 (INTRO), L-13 (NORMAL/FILL-IN)
of L-14 (VARIATION/FILL-IN) toets.
– Druk op de L-16 (START/STOP) toets. Om één of
meerdere rustpauzes in te voeren voor het starten
van de opname, druk op de L-16 (START/STOP)
toets om de opname te starten en start dan het
toetsenbordspel op het gewenste punt.
• Door de opname te starten zal de C-3 (RECORD) toets
van de knipperende naar de brandende toestand
overgaan. Tijdens het opnemen zal de display de
huidige maat (MEASURE) en maatslag (BEAT) tonen.
• PITCH BEND regelaar- (S-1) en pedaalbewerkingen
worden ook opgenomen.
• Wanneer de opname het punt bereikt waarop er minder
dan 100 noten resterend geheugen is, dan zullen de
huidige maat (MEASURE) en maatslag (BEAT)
waarden beginnen te knipperen.
8.
Druk op de L-16 (START/STOP) toets om de
opname te stoppen.
• Op dit moment kunt u op de L-16 (START/STOP) toets
drukken om weer te geven wat u zojuist heeft
opgenomen. Zie "Weergeven van een opgenomen
melodie" voor details aangaande het weergeven van de
opgenomen inhoud (pagina D-79).
9.
Druk om de melodiesequencer te verlaten op de
C-4 (SONG SEQUENCER) toets of op de R-15
(EXIT) toets.
Gebruiken van de melodiesequencer
Opnemen op Sporen 01 - 16
1.
Druk op de C-4 (SONG SEQUENCER) toets om
de melodiesequencermodus in te schakelen.
Melodiegebiednummer
• Een asterisk (*) naast een melodiegebiednummer geeft
aan dat er reeds data opgenomen zijn in dat gebied.
• L in de niveaumeter geeft aan dat het systeemspoor
momenteel geselecteerd is terwijl M aangeeft dat een
ander spoor (01 - 16) geselecteerd is. Bij geval M
wordt welk spoor geselecteerd aangegeven door de
positie van een aanwijzer (e).
• Een zwart blokje (
spoornummer geeft aan dat er reeds data opgenomen
is op dat spoor.
2.
Selecteer d.m.v. de draairegelaar of de R-14 (–,
+) toetsen een melodiegebiednummer.
• Door een melodiegebied te selecteren dat reeds
opgenomen data bevat worden de voorloopinstellingen
van de melodie onmiddellijk opgeroepen (pagina D-71).
3.
Druk op de C-3 (RECORD) toets.
• De toets gaat knipperen en de opnamestandby wordt
ingeschakeld bij het Digitale Keyboard, hetgeen
betekent de opname begint wanneer u iets op het
toetsenbord gaat spelen. Let er tot stap 7 op dat u niet
per ongeluk een klaviertoets aanraakt en onbedoeld de
opname laat beginnen.
) in de niveaumeter boven een
D-73