Gebruiken van de patroonsequencer
Configureren
instrumentonderdeel weergave
instellingen (Part Parameters)
De instellingen in dit hoofdstuk regelen hoe
instrumentsonderdelen klinken die u op het moment aan het
bewerken of aan het creëren bent wanneer ze worden
weergegeven worden als automatische begeleiding nadat ze
werden opgenomen als een gebruikersritme. Deze
instellingen worden geconfigureerd d.m.v. het "PartPara"
(onderdeelparameter) item op het bewerkingsmenu.
• U kunt onderdeelparameters configureren voor een
instrumentonderdeel waarvan de status (pagina D-103)
"Recorded Data" of "Empty" is. U kunt
onderdeelparameters niet configureren voor een
instrumentonderdeel waarvan de status "Fix Data" is.
Configureren van patroonsequencer
onderdeelparameters
1.
Selecteer op het patroonsequencerscherm de
"Recorded Data" of "Empty" status voor het
instrumentgedeelte waarvan u de
onderdeelparameters wilt configureren.
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-5 (EDIT) toets om het
bewerkingsscherm te tonen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar "PartPara" en druk daarna op de R-16
(ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het "Part Para" scherm getoond.
D-116
4.
Selecteer d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen een
van de items beschreven in de onderstaande
tabel en verander dan d.m.v. de draairegelaar of
de R-14 (–, +) toetsen de instelling.
• Zie "Patroonsequencer onderdeelparameters" voor
details aangaande elk instelitem (pagina D-117).
• U kunt alleen toonhoogteregelinstellingen configureren
voor drum en percussie onderdelen.
Display: Itemnaam
Table: Akkoordconversietabel
BreakPoint: Breekpunt
Invert: Inversie
Retrigger: Heractiveren
BendRange: Toonhoogtebereik
5.
Druk tweemaal op de R-15 (EXIT) toets na de
gewenste instellingen te hebben
geconfigureerd.
• Hierdoor wordt terug gegaan naar het
patroonsequencerscherm.
Instelbereik
01 - 19
C - B
oFF, on, septiem
oFF, on
00 tot en met 12