Gebruiken van de patroonsequencer
■ BreakPoint (Breekpunt)
Deze parameter specificeert de sleutel C - B, wat het punt is
waarop de automatische bas en akkoordnoten een octaaf
omlaag gaan.
Als bijvoorbeeld F is specificeerd als het breekpunt, dan
verandert een C majeur akkoord opgenomen als C3E3G3
#
#
(CEG) in D3F
3A3 (DF
A elk een noot verhoogd) wanneer de
vingerzetting D wordt gebruikt op het akkooordtoetsenbord, in
#
#
E3G
3B3 (EG
B elk een noot verhoogd) wanneer de
vingerzetting E wordt gebruikt, en in F2A2C3 (FAC wordt een
octaaf verlaagd) wanneer de vingerzetting F wordt gebruikt.
■ Invert (Inversie)
Deze parameter specificeert of akkoorden tijdens
automatische begeleidingsweergave al dan niet
geïnverteerde vormen van het originele akkoord (EGC en
GCE voor CEG) dienen te weerspiegelen.
Laten we bijvoorbeeld eens zeggen dat het originele
opgenomen C majeur akkoord CEG is en de vingerzetting van
het F akkoord wordt geplaatst op het akkoordtoetsenbord. Als
"oFF" geselecteerd wordt voor deze instelling, wordt het
akkoord direct geconverteerd naar FAC. Als "on" (of "7th")
(septiem) wordt geselecteerd, wordt het akkooord
geconverteerd naar CFA, hetgeen de geïnverteerde vorm is
die het dichtst is bij CEG. De overgang van akkoordnoten
tijdens het spelen wanneer "on" (of "7th") geselecteerd is, is
kleiner zodat de begeleidingsklanken natuurlijker klinken.
Merk op dat u alleen "7th" dient te selecteren in plaats van
"on" als "C7" gespecificeerd was voor de "PlayChord"
instelling wanneer het begeleidingspatroon wordt opgenomen
als als u "09 (Chord 7th)" selecteerde voor de akkoord
conversietabel.
* "PlayChord" is een opnamemenu instelling. Zie
"Configureren van de patroonopnameinstellingen (Rec
Menu) (opnamemenu)" (pagina D-106) voor details.
• Wanneer u "on" (of "7th") selecteert voor deze instelling, let
er dan op dat u "C" selecteert voor de "BreakPoint"
(breekpunt) instelling.
■ Retrigger (Heractiveren)
Deze parameter specificeert hoe
begeleidingspatroonweergave wordt beïinvloed door een
akkoordverandering die optreedt halverwege een patroon.
Als "on" is selecteerd, wordt het patroon "geheractiveerd"
waardoor de op dat moment gespeelde noot verandert naar
de corresponderende noot van de nieuwe
akkoordvingerzetting. Als "oFF" is selecteerd zal de op dat
moment klinkende noot worden afgekapt bij een
akkoordverandering, waarna de volgende noot van het
patroon van de nieuwe akkoordvingerzetting wordt
weergegeven.
■ BendRange (Toonhoogtebereik)
Deze parameter specificeert het toonhoogtebereik voor
toonhoogteregeling in stappen van een halve toon.
D-118
Bewerkingen van
instrumentonderdelen
Wissen van een opnamegebied van een
instrumentonderdeel
1.
Selecteer terwijl het patroonsequencerscherm
wordt getoond d.m.v. de toetsen L-12 (INTRO) -
L-15 (SYNCHRO/ENDING) het gewenste
begeleidingspatroon.
• De opnamegebieden van de instrumentonderdelen die
onderdeel uitmaken van het begeleidingspatroon dat u
hier selecteert, zijn die onderdelen die door deze
procedure kunnen worden gewist.
• Als u een INTRO of ENDING patroon selecteert,
kunnen de volgende stappen enkel worden uitgevoerd
wanneer alle onderdelen zich in de opnamegebieden
bevinden ("Recorded Data" of "Empty"
onderdeelstatus).
2.
Houd de R-13 (FUNCTION) toets ingedrukt en
druk op de C-5 (EDIT) toets om het
bewerkingsscherm te tonen.
3.
Verplaats d.m.v. de R-17 (t, y) toetsen de 0
naar "PartEdit" en druk daarna op de R-16
(ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het "Part Edit" scherm getoond.
4.
De 0 dient naast "Clear" te zijn, druk daarom
dus op de R-16 (ENTER) toets.
• Hierdoor wordt het "Clear Part" scherm getoond.
5.
Specificeer d.m.v. de R-17 (u, i) toetsen het
instrumentonderdeel dat u wilt wissen van het
opnamegebied en druk vervolgens op de R-16
(ENTER) toets.
6.
Druk als reactie op de "Sure?" boodschap die
verschijnt op de R-14 (YES) toets om te wissen
of op de R-14 (NO) toets om te annuleren.
• Door op de R-14 (YES) toets te drukken verandert de
status van het instrumentonderdeel dat u specificeerde
in stap 5 naar "Empty".