❒ Als de auto onder zware bedrijf-
somstandigheden wordt gebruikt
(bijvoorbeeld het bergopwaarts trek-
ken van een aanhanger of bij volbela-
den auto): verlaag de snelheid en
breng, als het lampje blijft branden, de
auto tot stilstand. Wacht 2 tot 3 mi-
nuten met draaiende motor en geef
iets gas voor een snellere circulatie van
de koelvloeistof. Zet vervolgens de
motor uit. Controleer het vloeistofni-
veau zoals hiervoor beschreven.
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstan-
digheden is het raadzaam de motor en-
kele minuten te laten draaien met iets in-
getrapt gaspedaal voordat u de motor uit-
zet.
126
ACCU WORDT NIET
w
VOLDOENDE
OPGELADEN (rood)
Als u de contactsleutel in stand M draait,
gaat het lampje branden. Het moet doven
nadat de motor is gestart (als de motor
stationair draait, kan het voorkomen dat
het lampje iets later dooft).
Als het lampje permanent blijft branden,
wendt u dan onmiddellijk tot het Fiat Ser-
vicenetwerk.
Als het lampje blijft knipperen: dan staat
de auto in de "economische modus",
waarbij enkele niet direct noodzakelijke
functies zijn uitgeschakeld.
TE LAGE
MOTOROLIEDRUK/
v
TE HOGE
MOTOROLIETEMPERATUUR
(rood)
Als u de contactsleutel in stand M draait,
gaat het lampje branden. Het moet doven
nadat de motor is gestart.
ATTENTIE!
v
Als het lampje
het rijden gaat branden, zet
dan onmiddellijk de motor uit en
wendt u tot het Fiat Servicenetwerk.
tijdens