Starten en stoppen van de
motor
Motor starten
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel en zet de
schakelhendels in de neutraalstand.
2. Stel de parkeerrem in werking; zie Parkeerrem
in werking stellen.
3. Schakel de aftakas uit (Figuur 11).
Figuur 11
1. Aftakas – Ingeschakeld
4. Zet de chokehendel op Aan voordat u een
koude motor start (Figuur 12).
Opmerking: Als de motor warm of heet is,
hoeft u de choke niet te gebruiken. Zodra de
motor start, zet u de chokehendel op Lopen.
Figuur 12
1. Choke – Aan
2. Aftakas – Uitgeschakeld
2. Choke – Uit
5. Zet de gashendel op Snel voordat u een koude
motor start (Figuur 13).
Figuur 13
1. Gas – snel
6. Draai het contactsleuteltje op Start (Figuur 14).
Laat het sleuteltje los zodra de motor aanslaat.
Belangrijk: Stel de startmotor telkens
niet langer dan 10 seconden in werking.
Als de motor niet wil starten, moet u na
elke poging de motor 30 seconden laten
afkoelen. Indien u deze instructies niet
opvolgt, kan de startmotor doorbranden.
Figuur 14
1. Uit
2. Lopen
7. Zodra de motor start, zet u de chokehendel op
Uit (Figuur 12). Als de motor afslaat of hapert,
zet u de chokehendel weer gedurende een paar
seconden op Aan daarna zet u de gashendel op
de gewenste stand. Herhaal dit indien nodig.
Motor afzetten
1. Schakel de aftakas uit (Figuur 11).
21
2. Gas – langzaam
3. Starten