Werken met de machine
162
•
Bij gemiddelde windsnelheden van meer dan 5 m/sec. (bladeren
en takjes bewegen) niet meer spuiten.
•
Schakel de spuitbomen alleen tijdens het rijden in en uit om
overdoseringen te vermijden.
•
Vermijd overdoseringen door overlappingen bij niet exact aan-
sluitend rijden van het ene spuitspoor naar het andere en/of bij
het keren op de wendakker met ingeschakelde spuitbomen!
•
Zorg er bij het verhogen van de rijsnelheid voor dat het maxi-
maal toegestane pompaandrijftoerental van 550 1/min niet over-
schreden wordt!
•
Controleer bij het spuiten permanent het werkelijke spuitvloei-
stofverbruik in verhouding tot het te behandelen oppervlak.
•
Kalibreer de doorstromingsmeter bij afwijkingen tussen de wer-
kelijke en de weergegeven dosering.
•
Kalibreer de trajectsensor (impulsen per 100 m) bij afwijkingen
tussen het werkelijke en het aangegeven traject, Zie de handlei-
ding van de software ISOBUS.
•
Reinig absoluut het zuigfilter, de pomp, de armatuur en de spuit-
leidingen bij onderbreking van het spuiten door slechte weers-
omstandigheden. Zie hiervoor pagina 170.
•
Spuitdruk en spuitdopgrootte beïnvloeden de druppelgrootte en
het uitgespoten vloeistofvolume. Hoe hoger de spuitdruk, hoe
kleiner de druppeldiameter van de uitgespoten spuitvloeistof. De
kleinere druppeltjes zijn aan een versterkte, ongewenste drift
onderhevig!
•
De pompcapaciteit is afhankelijk van het pompaandrijftoerental.
Stel het pomptoerental zodanig in (tussen 400 en 550 1/min) dat
altijd een voldoende grote volumestroom naar de spuitbomen en
voor het roerwerk ter beschikking staat. Hierbij dient er absoluut
rekening mee gehouden te worden dat bij hoge rijsnelheid en
grote dosering meer spuitvloeistof getransporteerd moet worden.
•
Het roerwerk blijft normaal gezien vanaf het vullen tot u klaar
bent met spuiten ingeschakeld. Doorslaggevend zijn hierbij de
aanwijzingen van de fabrikant van het preparaat.
•
De spuitvloeistoftank is leeg, wanneer de spuitdruk plotseling
duidelijk afneemt.
•
Resthoeveelheden in de spuitvloeistoftank kunnen tot een druk-
val van 25% correct worden verwerkt.
•
Zuig- of drukfilter zijn verstopt als de spuitdruk bij onveranderde
omstandigheden afneemt.
UX 11200 BAG0101.9 11.17