10.3
Spuiten
Bijzondere aanwijzingen voor het spuiten
UX 11200 BAG0101.9 11.17
Raadpleeg de afzonderlijke bedieningshandleiding voor de
bedieningsterminal.
•
Controleer de veldspuit door de afgifte te meten
ο
voor de begin van het seizoen
ο
bij afwijkingen tussen de werkelijk weergegeven spuitdruk
en de volgens de spuittabel vereiste spuitdruk.
•
Bepaal voor het spuiten de vereiste dosering exact aan de hand
van de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het gewasbe-
schermingsmiddel.
→
Voer de vereiste dosering (gewenste hoeveelheid) voor het spui-
ten in de bedieningsterminal in.
•
Neem de vereiste dosering [l/ha] bij het spuiten exact in acht,
ο
zodat u een optimaal behandelingssucces bereikt.
ο
om onnodige milieubelastingen te vermijden.
•
Kies het vereiste spuitdoptype voor het spuiten uit de spuittabel
– rekening houdende
ο
met de gewenste rijsnelheid
ο
de vereiste dosering en
ο
het vereiste druppelspectrum (fijn, middel of grof) voor het
uitvoeren van de bespuiting met het in te zetten gewasbe-
schermingsmiddel.
Zie hiervoor hoofdstuk "Spuittabellen voor spleetdoppen,
antidriftoppen, luchtinjectie- en airmixdoppen", op pagina
229.
•
Kies het vereiste spuitdopformaat voor het spuiten uit de spuit-
tabel – rekening houdende
ο
met de gewenste rijsnelheid
ο
de vereiste dosering en
ο
de gewenste spuitdruk.
Zie hiervoor hoofdstuk "Spuittabellen voor spleetdoppen,
antidriftoppen, luchtinjectie- en airmixdoppen", op pagina
229.
•
Kies een lage rijsnelheid en een lage spuitdruk om drift te voor-
komen!
Zie hiervoor hoofdstuk "Spuittabellen voor spleetdoppen, antidrif-
toppen, luchtinjectie- en airmixdoppen", op pagina 229.
•
Neem bijkomende maatregelen voor het verminderen van de
drift bij windsnelheden van 3 m/s (zie hiervoor hoofdstuk "Maat-
regelen ter vermindering van drift"!
Werken met de machine
161