Op basis van inschakelduur
De volgorde waarin de uitgangen worden ingeschakeld, verandert elke keer dat de hoofduitgang wordt ingeschakeld.
Er wordt geen rekening gehouden met de tijdsduur die elke afzonderlijke pomp ingeschakeld is geweest.
Voorbeeld: wanneer de hoofduitgang, ingesteld voor aan/uit-regeling, onder het instelpunt daalt, wordt R1 inges-
chakeld. R1 schakelt uit zodra de waarde binnen de dode band valt. De volgende keer dat de meetwaarde onder het
instelpunt daalt, wordt R2 ingeschakeld en blijft R1 uitgeschakeld. Nadat alle uitgangen in de groep gedurende een
voedingscyclus ingeschakeld zijn geweest, begint het proces weer met de eerste uitgang (R1).
Gelijke tijdsduur
De modus voor gelijke tijdsduur wisselt de uitgangen dusdanig dat de bedrijfsduur van alle aangesloten pompen
gelijk is. Deze modus houdt rekening met de duur die elke uitgang in de hoofdcascadegroep ingeschakeld is geweest
(sinds een handmatige reset) en selecteert de uitgang met de laagste aan-tijd tijdens elke cyclus. Wanneer de uitgang
langer bekrachtigd blijft dan de opgegeven cyclustijd, wordt de aan-tijd voor elke uitgang opnieuw berekend en kan
een andere uitgang worden ingeschakeld om het gebruik van elke uitgang in balans te brengen.
Voorbeeld: in een hoofdcascadegroep met twee pompen is de slijtagecompensatie op tijdsduur ingesteld op een cy-
clustijd van 2 uur. Wanneer de hoofdregelmodule (R1) bepaalt dat de uitgang moet worden geactiveerd, schakelt R2
in omdat die de geringste geaccumuleerde aan-tijd heeft. Wanneer na 2 uur de uitgang actief blijft, worden aan-ti-
jden opnieuw geëvalueerd en R2 schakelt uit en R1 schakelt in omdat deze nu de geringste totale geaccumuleerde
aan-tijd heeft. De cyclus gaat verder tot de hoofregelmodus bepaalt dat de aanvoer voltooid is.
Ongelijke tijdsduur
Deze slijtagecompensatiemodus verbetert de fouttolerantie van de groep door de slijtage bij elke pomp te variëren
door elke pomp gedurende een verschillend tijdspercentage in te schakelen. In deze modus wordt een primaire uit-
gang hoofdzakelijk ingeschakeld en tweede (extra) uitgang(en) wordt/worden geactiveerd gedurende een veel kleiner
percentage van de totale aan-tijd van de uitgang. Deze strategie kan zinvol zijn om ervoor te zorgen dat de back-up-
pomp voldoende gebruikt wordt zodat deze functioneel is als dat nodig is, maar niet in dezelfde mate slijt als de
primaire pomp, zodat het risico dat beide pompen tegelijkertijd uitvallen, wordt geminimaliseerd. Wanneer een cas-
cadepomp binnen de hoofdcascadegroep wordt vastgelegd, draait de hoofdpomp 60% van de tijd en de cascadepomp
draait 40%. Wanneer er meer dan twee (2) pompen binnen de groep zijn gedefinieerd, kunnen vaste verhoudingen
worden gebruikt om ervoor te zorgen dat alle pompen periodiek worden ingeschakeld en met verschillende snelheden
slijten, zoals aangegeven in het schema.
Percentage aan
Relais
1
60.0%
2
40.0%
3
4
5
6
Uitgangsinschakelmodi
Afhankelijk van de keuze van de huidige regelmodus voor de hoofduitgang kunnen er extra instellingen beschikbaar
zijn binnen de instellingenlijst van de laatste uitgang van de groep voor extra optie(s) om het gedrag van de hoofdcas-
cadefunctie te optimaliseren. Er kunnen verschillende inschakelmodi worden geselecteerd om de toestand van de extra
uitgang(en) te regelen op basis van verstreken tijd, afwisselende instelpunten en/of afwisselende schakelingangen.
Uitgeschakeld
Er wordt geen actie ondernomen om meer dan een uitgang in te schakelen binnen de hoofdcascadegroep met uitgan-
gen. Deze modus wordt gebruikt wanneer een groep met hoofdcascade-uitgangen alleen bestaat om een back-up te
vormen voor een debietverificatiestoring in een van de pompen, of wanneer een pomp uit bedrijf wordt genomen en/
of als alleen slijtagecompensatie gewenst is.
Op basis van tijd
Cascade-uitgangen worden ingeschakeld volgend op de hoofduitgang na een door de gebruiker instelbare vertraging.
Aantal relais
2
3
4
47.4%
41.5%
31.6%
27.7%
21.1%
18.5%
12.3%
5
6
38.4%
36.5%
25.6%
24.4%
17.1%
16.2%
11.4%
10.8%
7.6%
7.2%
4.8%
73