Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Onguard B600 Series Bedieningshandleiding pagina 45

Inhoudsopgave

Advertenties

Ingangen (zie hoofdstuk 5.2)
Programmeer de instellingen voor elke ingang
De sensoringang S11 worden weergegeven. Raak het aan om naar het scherm Details te gaan. Raak het
Instellingen-pictogram aan. Wanneer de naam van de sensor niet de beschrijving is van het aangesloten
sensortype, raakt u het Omlaagschuif-pictogram aan tot het type wordt weergegeven. Raak het veld Type
aan. Raak het Omlaagschuif-pictogram aan tot het juiste type sensor wordt weergegeven en raak het aan om het
markeren. Raak het Bevestigen-pictogram aan om de wijziging te accepteren. Daarmee gaat u terug naar het scherm
Instellingen. Voltooi de overige instellingen voor R1. Voor de desinfectiesensoren kiest u de exacte sensor in het
menu Sensor. Voor contactgeleidbaarheidssensoren voert u de celconstante in. Selecteer de meeteenheden. Voer de
alarminstelpunten en de dode band van het alarm in. Stel de standaardtemperatuur in die gebruikt gaat worden voor de
automatische temperatuurcompensatie wanneer het temperatuursignaal ongeldig wordt.
Nadat de instellingen voor S11 voltooid zijn, raakt u het Return-pictogram aan tot de lijst met ingangen wordt
weergegeven. Raak het Omlaagschuif-pictogram aan en herhaal de handelingen voor elke ingang.
Het temperatuuringangselement S12 moet correct ingesteld zijn zodra het sensortype S11 is ingesteld. Is dat niet het
geval, selecteert u het juiste temperatuurelement en stelt u de alarminstelpunten en de dode band van het alarm in.
Gewoonlijk hebben Redox- en desinfectiesensoren geen temperatuursignalen en zijn vooraf ingesteld op Ni-
et-toegewezen.
Om de temperatuur te kalibreren, keert u terug naar het scherm Details S12, raakt u het Kalibreren-pictogram aan en
raakt u het Enter-pictogram aan om een kalibratie uit te voeren. Wanneer een van de ingangskaarten een kaart met
een dubbele analoge ingang (4-20mA-signaal) is, selecteert u het type sensor dat moet worden aangesloten. Selecteer
fluorometer wanneer een Little Dipper 2 wordt aangesloten. Selecteer AI-monitor wanneer het apparaat zelfstandig
kan worden gekalibreerd en de SO600-kalibratie alleen in mA-eenheden plaatsvindt. Selecteer Zender wanneer het
aangesloten apparaat niet zelfstandig kan worden gekalibreerd en de SO600 moet worden gebruikt om de engineer-
ingmeeteenheden te kalibreren.
Wanneer een debietschakelaar of een vloeistofpeilschakelaar is aangesloten, moet D1 t/m D6 (afhankelijk van waarop het
apparaat is aangesloten) worden ingesteld op het type Toestand van de digitale ingang (is er geen schakelaar aangesloten,
selecteert u Geen sensor). Stel de toestand in die mogelijk de regeluitgangen vergrendelt (raadpleeg de Uitgang-
sinstellingen om te programmeren welke uitgangen, indien van toepassing, vergrendeld worden door de schake-
laar). Stel de toestand in, indien van toepassing, die zal leiden tot een alarm.
Wanneer een debietmeter met contactkop of schoepenrad is aangesloten, moeten D1 t/m D6 (afhankelijk van waarop het
apparaat is aangesloten) worden ingesteld op dat type (als er geen debietmeter is aangesloten, selecteert u Geen sensor).
Stel de meeteenheden, volume/contact of K-factor enz. in.
Kalibreer de sensor
Om de sensor te kalibreren, gaat u terug naar de lijst met ingangen, raakt u de te kalibreren sensor aan, raakt u het
Kalibreren-pictogram aan en selecteert u een van de kalibratieroutines. Voor desinfectie- en algemene sensoren be-
gint u met de nulkalibratie. Voor Inductieve geleidbaarheid begint u met de luchtkalibratie. Raadpleeg hoofdstuk 5.2.
Raak het Hoofdmenu-pictogram aan. Raak het Uitgangen-pictogram aan.
Uitgangen (zie hoofdstuk 5.3)
Programmeer de instellingen voor elke uitgang
De relaisuitgang R1 wordt weergegeven. Raak het relaisveld aan om naar het scherm Details te gaan. Raak het
Instellingen-pictogram aan. Wanneer de naam van het relais niet de gewenste regelmodus beschrijft, raakt u het
Omlaagschuif-pictogram aan tot het veld Modus wordt weergegeven. Raak het veld Modus aan. Raak het Omlaag-
schuif-pictogram aan tot de juiste regelmodus wordt weergegeven raak vervolgens het Bevestigen-pictogram aan om
de wijziging te accepteren. Daarmee gaat u terug naar het scherm Instellingen. Voltooi de overige instellingen voor
R1.
Wanneer u wilt dat de uitgang wordt vergrendeld door een debietschakelaar of door een andere uitgang die actief is,
opent u het menu Vergrendeling Kanalen en selecteert u het ingangs- of uitgangskanaal dat deze uitgang vergren-
delt.
41

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave